I
34
8
VERSLAG DER KAMER V. KOOPHANDEL EN FABRIEKEN.
zitters zitting namen de heeren Koppel, Ten Hagen en de
Secretaris.
De navolgende onderwerpen werden door de Kamer in
het afgeloopen jaar behandeld:
Bij den aanvang van het jaar werd met den Direeteur-
Generaal der Posterijen van gedachten gewisseld over de
berekening van den franc en het pondsterling bij de
waardebepaling van postpakketten voor de vaststelling
van het invoerrecht. Met voldoening werd geconstateerd,
dat de Direeteur-Generaal reeds zeer spoedig maatregelen
had getroffen om de waarde te doen berekenen meer in
overeenstemming met den werkelijken wisselkoers.
Op verzoek van het Gemeentebestuur werd van advies
gediend over de bestemming van terrein aan een ge-
projecteerden meer zuidelijk gelegen arm van de Laak
haven voor eventueel entrepotterrein, in plaats van het
daartoe oorspronkelijk door het Gemeentebestuur bestemde
terrein, gelegen aan den noordelijken arm. Aanvankelijk
bestonden bij de Kamer wel bezwaren tegen de vooïge-
stelde verplaatsing, aangezien de huidige omstandigheden
niet toelieten met eenige zekerheid vast te stellen of de
behoefte aan een entrepotterrein binnen korten tijd urgent
zou blijken en de beoogde verplaatsing de mogelijkheid tot
inrichting van een entrepot voor onbepaalden tijd scheen
uit te sluiten, aangezien de bedoelde zuidelijke arm van de
Laakhaven nog slechts geprojecteerd was; die arm met
het ontworpen stadsstraten-plan nog niet verboden was, en
bovendien die arm vermoedelijk eerst zou kunnen worden
gegraven nadat de verbinding van de Laakhaven met het
Verversehingskanaal te Scheveningen tot stand zon zijn
gekomen. Nadat echter van het Gemeentebestuur de
schriftelijke verzekering was ontvangen, dat einde 1917 de
bedoelde arm aan de Laakhaven gereed zou kunnen zijn,
besloot de Kamer niet bij hare bezwaren te persisteereu,
temeer waar gebleken was, dat aan de oorspronkelijk
gereserveerde ruimte, zoowel voor industrieele doeleinden,
als voor pakhuisruimte groote behoefte bestond en gaf
hiervan dan ook in een nader schrijven aan het Gemeente
bestuur kennis.
Eveneens werd aan het Gemeentebestuur op het daartoe
strekkend verzoek gerapporteerd over de invoering van
den zomertijd. Aangezien de tijd, waarbinnen een antwoord
werd gewenscht niet toeliet een uitvoerige enquête te
houden, zoo was het slechts mogelijk het resultaat mede
te deelen van de door de leden der Kamer individueel bij
de verschillende bedrijven ingewonnen inlichtingen, waar
uit bleek, dat de proef met de invoering van den zomertijd