I 34 8 VERSLAG DER KAMER V. KOOPHANDEL EN FABRIEKEN. zitters zitting namen de heeren Koppel, Ten Hagen en de Secretaris. De navolgende onderwerpen werden door de Kamer in het afgeloopen jaar behandeld: Bij den aanvang van het jaar werd met den Direeteur- Generaal der Posterijen van gedachten gewisseld over de berekening van den franc en het pondsterling bij de waardebepaling van postpakketten voor de vaststelling van het invoerrecht. Met voldoening werd geconstateerd, dat de Direeteur-Generaal reeds zeer spoedig maatregelen had getroffen om de waarde te doen berekenen meer in overeenstemming met den werkelijken wisselkoers. Op verzoek van het Gemeentebestuur werd van advies gediend over de bestemming van terrein aan een ge- projecteerden meer zuidelijk gelegen arm van de Laak haven voor eventueel entrepotterrein, in plaats van het daartoe oorspronkelijk door het Gemeentebestuur bestemde terrein, gelegen aan den noordelijken arm. Aanvankelijk bestonden bij de Kamer wel bezwaren tegen de vooïge- stelde verplaatsing, aangezien de huidige omstandigheden niet toelieten met eenige zekerheid vast te stellen of de behoefte aan een entrepotterrein binnen korten tijd urgent zou blijken en de beoogde verplaatsing de mogelijkheid tot inrichting van een entrepot voor onbepaalden tijd scheen uit te sluiten, aangezien de bedoelde zuidelijke arm van de Laakhaven nog slechts geprojecteerd was; die arm met het ontworpen stadsstraten-plan nog niet verboden was, en bovendien die arm vermoedelijk eerst zou kunnen worden gegraven nadat de verbinding van de Laakhaven met het Verversehingskanaal te Scheveningen tot stand zon zijn gekomen. Nadat echter van het Gemeentebestuur de schriftelijke verzekering was ontvangen, dat einde 1917 de bedoelde arm aan de Laakhaven gereed zou kunnen zijn, besloot de Kamer niet bij hare bezwaren te persisteereu, temeer waar gebleken was, dat aan de oorspronkelijk gereserveerde ruimte, zoowel voor industrieele doeleinden, als voor pakhuisruimte groote behoefte bestond en gaf hiervan dan ook in een nader schrijven aan het Gemeente bestuur kennis. Eveneens werd aan het Gemeentebestuur op het daartoe strekkend verzoek gerapporteerd over de invoering van den zomertijd. Aangezien de tijd, waarbinnen een antwoord werd gewenscht niet toeliet een uitvoerige enquête te houden, zoo was het slechts mogelijk het resultaat mede te deelen van de door de leden der Kamer individueel bij de verschillende bedrijven ingewonnen inlichtingen, waar uit bleek, dat de proef met de invoering van den zomertijd

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarverslagen gemeente Den Haag | 1916 | | pagina 1198