34
9
VERSLAG DER KAMER V. KOOPHANDEL EN FABRIEKEN.
op algemeene instemming aanspraak mocht maken, ter
wijl de wensch geuit werd, dat ook bij terugkeer van nor
male omstandigheden de zomertijd gehandhaafd zou mogen
worden. Uit het Westland werd bovendien de mededeeling
ontvangen, dat het feit, dat de producten (v.n.l. de groenten)
afgesneden konden worden op een tijdstip, dat de zonne
warmte zich nog weinig deed gelden, het behouden der
verschheid aanmerkelijk ten goede kwam, hetgeen vooral
voor exportgroenten van veel belang was. Voorts werd nog
de vraag gesteld of een voorziening mogelijk zou zijn om
den overgang van zomertijd naar normalen tijd en omge
lieerd van Zaterdag op Zondag te doen plaats vinden, zulks
in het belang van verschillende bedrijven voor welke op
deze wijze de minste stoornis in den geregelden gang van
zaken zou veroorzaakt worden, ook al zou daardoor de
overgang niet steeds samenvallen met den eersten dag
der maand.
Aan de Afdeeling ’s-Gravenhage der Maatschappij voor
Nijverheid, welke het oordeel der Kamer had gevraagd
over het houden van een Nederlandsche Winkelweek te
dezer stede, werd bericht, dat het voornemen der maat
schappij warme instemming bij de Kamer vond, temeer
nu de tegenwoordige omstandigheden, waarin van een
verhoogd nationaliteitsgevoel gebleken is, voor het be
oogde doel, n.l. het Nederlandsche publiek te wijzen op
hetgeen door de binnenlandsclie nijverheid gepresteerd
wordt, gunstig schenen.
Naar aanleiding van een van de Vereeniging van Fabri
kanten en handelaren hier ter stede ontvangen afschrift
van haar adres aan Gedeputeerde Staten der Provincie
Zuid-Holland betreffende de onvoldoende diepte der Schie
(het Rijn-Schiekanaal) in het gedeelte, waarvoor de ge
meente Delft onderhoudsplichtig is, heeft de Kamer ge
meend dit adres te moeten steunen. Gebleken is, dat de
vaart in de Schie een week gestremd is geweest ten ge
volge van het feit, dat de gemeente Delft genoemd kanaal-
gedeelte niet op zoodanige diepte heeft gehouden als
waartoe zij wettelijk verplicht was (immers bij de scheiding
der gemeenten Delft en Delftshaven werd aan eerstge
noemde gemeente in 1811 reeds de verplichting opgelegd
het vaarwater te houden op een behoorlijke diepte, welke
diepte toch stellig niet minder mag zijn dan de ligging
van den binnendrempel van de sluis, welke tot het Rijn-
Schiekanaal toegang geeft, zijnde deze 2.51 M. D.P.) en
aangezien het voorts gebleken is, dat dit niet de eerste
maal was, dat de gemeente Delft nalatig geweest is het
genoemde vaarwater op de vereischte diepte te houden.