34 9 VERSLAG DER KAMER V. KOOPHANDEL EN FABRIEKEN. op algemeene instemming aanspraak mocht maken, ter wijl de wensch geuit werd, dat ook bij terugkeer van nor male omstandigheden de zomertijd gehandhaafd zou mogen worden. Uit het Westland werd bovendien de mededeeling ontvangen, dat het feit, dat de producten (v.n.l. de groenten) afgesneden konden worden op een tijdstip, dat de zonne warmte zich nog weinig deed gelden, het behouden der verschheid aanmerkelijk ten goede kwam, hetgeen vooral voor exportgroenten van veel belang was. Voorts werd nog de vraag gesteld of een voorziening mogelijk zou zijn om den overgang van zomertijd naar normalen tijd en omge lieerd van Zaterdag op Zondag te doen plaats vinden, zulks in het belang van verschillende bedrijven voor welke op deze wijze de minste stoornis in den geregelden gang van zaken zou veroorzaakt worden, ook al zou daardoor de overgang niet steeds samenvallen met den eersten dag der maand. Aan de Afdeeling ’s-Gravenhage der Maatschappij voor Nijverheid, welke het oordeel der Kamer had gevraagd over het houden van een Nederlandsche Winkelweek te dezer stede, werd bericht, dat het voornemen der maat schappij warme instemming bij de Kamer vond, temeer nu de tegenwoordige omstandigheden, waarin van een verhoogd nationaliteitsgevoel gebleken is, voor het be oogde doel, n.l. het Nederlandsche publiek te wijzen op hetgeen door de binnenlandsclie nijverheid gepresteerd wordt, gunstig schenen. Naar aanleiding van een van de Vereeniging van Fabri kanten en handelaren hier ter stede ontvangen afschrift van haar adres aan Gedeputeerde Staten der Provincie Zuid-Holland betreffende de onvoldoende diepte der Schie (het Rijn-Schiekanaal) in het gedeelte, waarvoor de ge meente Delft onderhoudsplichtig is, heeft de Kamer ge meend dit adres te moeten steunen. Gebleken is, dat de vaart in de Schie een week gestremd is geweest ten ge volge van het feit, dat de gemeente Delft genoemd kanaal- gedeelte niet op zoodanige diepte heeft gehouden als waartoe zij wettelijk verplicht was (immers bij de scheiding der gemeenten Delft en Delftshaven werd aan eerstge noemde gemeente in 1811 reeds de verplichting opgelegd het vaarwater te houden op een behoorlijke diepte, welke diepte toch stellig niet minder mag zijn dan de ligging van den binnendrempel van de sluis, welke tot het Rijn- Schiekanaal toegang geeft, zijnde deze 2.51 M. D.P.) en aangezien het voorts gebleken is, dat dit niet de eerste maal was, dat de gemeente Delft nalatig geweest is het genoemde vaarwater op de vereischte diepte te houden.

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarverslagen gemeente Den Haag | 1916 | | pagina 1199