r
II
i
I
it
10
heeft de Kamer tot het College van Gedeputeerde Staten
onzer Provincie de vraag gericht of het niet wenscheljjk
en mogelijk zoude zijn het bovenbedoelde gedeelte van het
Rijn-Schiekanaal in onderhoud bij de Provincie te doen
overgaan, opdat afdoende waarborgen aanwezig zouden
zijn tegen een herhaling van een zoodanige belemmering
van het scheepvaartverkeer tusschen den Haag en de
naburige gemeenten.
Op verzoek van den Officier van Justitie werd onder
zocht of redenen van maatschappelijk belang het wen-
schelijk zouden maken, indien de Koninklijke goedkeuring
onthouden zou worden op de ontwerp-statuten van eeu
viertal hier ter stede op te richten naamlooze vennoot
schappen.
In drie dezer gevallen was de Kamer om verschillende
redenen van gevoelen, dat het verleenen der Koninklijke
Goedkeuring niet gewenscht zou zijn, geheel afgezien van
de vraag of het niet verleenen der Koninklijke Goedkeu
ring voldoende steun in de wet zou kunnen vinden.
In verband met het feit, dat ook door firma’s hier ter
stede bezwaren werden ondervonden, wijl de douane bij
invoer van goederen uit het buitenland de waarde hiervan
vaststelde op een bedrag, dat dikwijls aanmerkelijk de
faetuurswaarde overschreed, betuigde de Kamer adhaesie
aan een adres over dit onderwerp van de Groningsche
Kamer en vestigde er de aandacht op, dat, waar in nor
male tijden de factuur in de practijk meestal als maatstaf
voor de waardeberekening overeenkomstig art. 32 der
Waardewet wordt gebezigd, het in deze, voor den handel
zoo buitengewoon moeilijke tijden zeker aanbeveling ver
diende, dat door de ambtenaren ook thans niet van deze
gewoonte zou worden afgeweken, wijl anders een zeer
willekeurige waardebepaling noodwendig in het leven ge
roepen zou worden.
Immers tegenwoordig is het practisch ondoenlijk om de
werkelijke waarde van geïmporteerde goederen vast te
stellen. Al naar mate men met goederen uit reeds aan
wezige voorraden te doen heeft, dan wel met juist ge
ïmporteerde goederen, verschilt de prijs en de autoritaire
maatregelen in één der oorlogvoerende landen ten opzichte
van de prijsbepaling genomen, hebben de onzekerheid in
de prijzen voor verschillende materialen 'en artikelen nog
aanmerkelijk vergroot. De Kamer heeft den Minister op
grond hiervan verzocht om zoo mogelijk gedurende de
heerschende buitengewone omstandigheden de waardewet
door de douaneambtenaren met mildheid te doen toepassen.
Voorts heeft de Kamer adhaesie betuigd aan een tot den
34 VERSLAG DER KAMER V. KOOPHANDEL EN FABRIEKEN.