I 36 12 HOOFDSTUK IV. Volkshuisvesting. „In 1916 kwamen gereed 74 van gemeentewege gebouwde hulpwoningen. De bouw van een complex van 172 woningen daarentegen ondervond vertra ging en werd nog niet ten einde gebracht, terwijl de bouw werd aangevangen van 285 woningen. Ter kenschetsing van den toestand op woninggebied in het afgeloopen jaar veroorlooft de Commissie zich het volgende aan te halen uit de Nieuwjaarsrede, door den Burgemeester op 8 Januari 1917 in den Gemeente raad uitgesproken: de wet niet mag worden gebouwd, zal vermoedelijk, ook in verband met de noodzakelijke ophooging, een behoorlijke uitbreiding in dit kwartier belemmeren. „Ook zouden wij het zeer betreuren, indien door den voorgenomen aanleg van een begraafplaats de uitvoering zou moeten achterwege blijven van het voor dit gedeelte der Gemeente ontworpen uitbreidingsplan, waarbij het bedoelde terrein is bestemd voor een sportterrein en een volksbuurt, voor welke doeleinden het ons zeer geschikt voorkomt. „Op al deze gronden meenen wij den aanleg van een begraafplaats op dit terrein te moeten ontraden. Wij doen dit met te meer vrijheid, waar het ongetwijfeld niet moeilijk zal vallen een ander terrein te vinden, bij voor keur op de hier ter stede in zoo ruime mate aanwezige zand gronden, dat voor het beoogde doel alleszins geschikt is”. Sedert werd van Burgemeester en Wethouders de mededeeling ontvangen, dat zij, na herhaald overleg' ook nopens aanleg elders, ten slotte in verband met de bepaling van art. 14, lid 2, der wet van 10 April 1869 (Stbl. n°. 65) het verlof niet hadden kunnen weigeren. Bij het geven van dat verlof had het College echter, door toezending van een afschrift van het advies der Commissie, het betrokken Bestuur in kennis gesteld met de door haar daartegen geopperde bezwaren. VERSLAG DEK GEZONDHEIDSCOMMISSIE.

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarverslagen gemeente Den Haag | 1916 | | pagina 1294