40
HOOFDSTUK IV.
Geldmiddelen.
Naar de laatste door Gedeputeerde Staten afgesloten
rekening (art. 221 der wet van 29 Juni 1851, dW. No. 85)
over het dienstjaar 1915 bedragen:
de ontvangsten
en de uitgaven
zoodat die rekening sluit met een batig
saldo van
f 37.969.891,35 5
- 29.988.16547
f 7.981.725,881
Verder verwijzen wij naar de staten (Bijlagen 7 en 8),
die den aard der ontvangsten en der uitgaven afzon
derlijk vermelden.
Het saldo der rekening is ontstaan uit de som van het
voordeelig saldo der getcone ontvangsten en uitgaven ad
f 3.157.668,36s, en het saldo der buitengeirone ontvangsten
en uitgaven ad f 4.824.057,52. Over het saldo van
„gewoon” werd ten bate van den dienst 1916 beschikt
tot een bedrag van f 1.713.492,73, terwijl het overige
ad f 1.444.175,63s ten goede kwam aan den dienst 1917.
De op den dienst 1916 geboekte ontvangsten uit geld-
leening overtroffen de door leening te dekken uitgaven
betreffende dien dienst met f 4.972.670,58s; daarentegen
werd wegens Rijksbijdrage voor schoolbouw en Voor
schotten van het Rijk ten behoeve van maatregelen in
het belang van de verbetering der Volkshuisvesting als
bedoeld in art. 32 sub c der Woningwet resp. f 19.884,945
en f 105.340,12 minder ontvangen dan geraamd was.
Op de posten „Aandeel van de Gemeentegasfabrieken
in de uitgaven omschreven in volgn. 379 der Uitgaven”
en „Terugontvangst van zegelkosten van recepissen”
geraamd op resp. f 23.368,en f 20,werd niets ont
vangen. Vandaar het saldo ad f 4.824.057,52.
Volgens de door Gedeputeerde Staten goedgekeurde be
groeting voor het dienstjaar 1917 is het geraamd bedrag:
der ontvangstenf 30.333.364,495
en dat der uitgaven- 29.971.279,495
Batig saldo f 362.085,—
Den 24sten Juli 1916 besloot de Raad tot de uit
gifte van eene 4 pCt. geldleening, groot ten hoogste
i