27
14
VERSLAG GEMEENTELIJK WERKLOOZENFONDS.
Ten aanzien van de hierbesproken kas. heeft de controle
vanwege het Gemeentelijk Werkloozenfonds eveneens aan
In het belang van een ordelijk beheer der werkloozen-
kassen, werden in het begin van 1916 aan de plaatselijke
kasbesturen voorschriften gegeven omtrent de beleg
ging, hetgeen tot resultaat heeft gehad, dat thans ook de
gelden van alle plaatselijke kassen bij de Rijkspostspaar-
bauk of particuliere spaarbanken belegd zijn. Fraude is
hierdoor vrijwel onmogelijk geworden. En deze maatregel
is met het oog op de toekomstige regeling wanneer de
kassen behalve over de reeds tot nu toe beheerde eigen
middelen, ook- de beschikking krijgen over Rijks- en Ge
meentegelden eveneens van groot belang; zij gewennen
zich reeds nu aan strenger toezicht. Toch is nog eenmaal
geconstateerd geworden, dat een deel der contributiegelden
door den penningmeester van één dier kassen ten eigen
bate was aangewend. Het gevolg is natuurlijk geweest, dat
deze penningmeester onmiddellijk alszoodanig werd ver
vangen en tevens, dat de vereeniging heeft gezorgd, dat het
geld behoorlijk op het spaarbankboekje werd bijgeschreven.
heid te geven zich alsnog te organiseeren. werd de inwer
kingtreding van artikel 11 (het zg. verplichte lidmaatschap)
opgeschort tot 15 Juni d.a.v. Inplaats echter tot den
patroonsbond toe te treden, wisten zij meerdere hunner
georganiseerde collega’s te bewegen, zich eveneens af te
scheiden, waardoor (leze laatsten zich aan de toepassing
van een door hen reeds gesloten overeenkomst onttrokken.
Een nieuwe patroonsorganisatie werd toen in het leven
geroepen, die zich openlijk tegen het collectief contract ver
zette, voor zooveel betreft de bepaling omtrent het ver
plichte lidmaatschap. Het gevolg is dan ook geweest, dat de
gezellen, die meenden geen „contractbreuk” te mogen
plegen, het werk bij deze niet gecontracteerde patroons
neerlegden. Gedurende hun werkloosheid kregen zij hun
volle weekloon betaald van den gecontracteerde!! patroons
bond. Deze gezellen kwamen dus niet ten laste van de
werkloozenkas en het Gemeentelijk Werkloozenfonds.
De quaestie, welke in verband hiermede ons Bestuur
heeft beziggehouden, betrof de gezellen, die op de gewone
wijze, wegens eindiging van werk, werkloos waren gewor
den en eveneens weigerden op het aanbod van de Gemeen
telijke Arbeidsbeurs in te gaan om het werk bij de niet-
gecontracteerde patroons af te maken. Na ernstige gedach
tenwisseling bleek ons Bestuur van oordeel, dat het op zijn
weg lag, rekening te houden met het arbeidscontract.