29
32
VERSLAG der brandweer.
het personeel met slechts enkele korte nachtrusten onver
moeid zijn zware taak volbracht en een oppervlakte van
10 H.A. brandende veengrond geheel afbluschte.
De motorspuit vertrok den 28en Mei te 6 uur n.m. uit hel
Weerdinger veen na aldaar twee stukken brandend veen
ter grootte van 10 H.A. afgebluscht te hebben. Met veel
inspanning werd te 12 uur de vaste weg bereikt, het mate
rieel werd geïnspecteerd en na een korte rustpoos werd te
1.30 de reis naar Emmer Conpascuum aanvaard. Te 2.30 n.m.
kwam de motorspuit met hare bemanning juist in tijds
om de te zware taak van de Brandweerlieden aldaar over
te nemen, niettegenstaande den zeer vermoeienden, onaf
gebroken arbeid, die achter den rug was. Sedert den voor-
gaanden morgen werd hier met kracht het vuur aangetast
onder zeer ongunstige omstandigheden. Militairen, waar
van in het Noordveen en het Weerdingerveen veel mede
werking was ondervonden, waren te Emmer Compaseuum
niet meer beschikbaar gesteld. Hierdoor werd de taak van
de bemanning van de motorspuit in niet geringe mate
verzwaard. Op den 31en Mei te ongeveer 3 uur n.m. vertrok
de motorspuit uit Emmer Compaseum na aldaar 6 H.A.
veen en oerbrand grondig gebluscht te hebben. Nadat de
motorspuit ontdaan was van haren te zwaren last werd
doorgereden naar Weerdinge; hier werd de stoomspuit,
die daar inmiddels was aangekomen, op sleeptouw geno
men en medegevoerd naar Emmen. Den volgenden morgen
werden beide voertuigen door eigen personeel op de aan
het station te Emmen gereedstaande wagons gereden en te
8.11 v.m. vertrok de trein naar Den Haag. De bemanning
moest te Utrecht de voertuigen achterlaten en kwam te
7.45 n.m. in Den Haag. De beide spuiten kwamen den vol
genden morgen en werden door de eigen bemanning in de
kazerne aan de Prinsestraat zoo goed als onbeschadigd
teruggebracht.
De kosten dezer hulpverleening, zoowel ten opzichte van
het materieel als van het personeel, werden volledig door
de Regeering vergoed.
25 Mei. Buitengewone brand op een schuit, varende in
de gracht aan den Zwarteweg. Doordat bij het doorvaren
van de brug de deksel van een met teer gevulden ketel in
aanraking met de brug kwam, werd eenige teer uit den
ketel gestort in het daaronder brandende vuur. Hierdoor
sloegen de vlammen tegen den teerketel op en deden den
inhoud in brand geraken. Met 2 stralen van de waterleiding
werd de brand aan de schuil gebluscht, terwijl door het
weder opleggen van den deksel de brandende teer afgedekl
en gedoofd werd.