30A
59
VERSLAG BOUW- EN WONINGTOEZICHT.
w
<le tweede (naar bewoners per H.AJ en de derde groepee
ring (naar woninghuur per bewoner). Een duidelijk ver
band tusschen deze drie factoren en de sterftecijfers blijkt
uit de graphieken niet, zoodat een overwegende invloed
niet waarschijnlijk is.
Bij den gemiddelden ouderdom (kindersterfte tot 5 jaar
uitgesloten) is eenige tendenz tot afname merkbaar, naar
mate de aantallen bewoners per woning en per H.A. en de
woninghuur per bewoner dalen (fig. VIII). De lijnen zijn
onregelmatig; vooral de wijken J, P en L, die in de eerste
en de laatste graphiek voorkomen, schijnen ongunstig.
Zooals hooger werd opgemerkt, geeft de sterfte geen
geheel betrouwbaar beeld; hetzelfde geldt voor den gemid
delden leeftijd. Stijgt b.v. de mortaliteit, dan behoeft dit
geen ongunstig teeken te zijn, indien tevens de gemiddelde
leeftijd stijgt; ook het omgekeerde geldt. Vergelijking van
deze factoren is dus noodig (fig. XIII).
Een absolute maatstaf, om de onderlinge gezondheids-
verhouding te bepalen, geeft ook dit nog niet, omdat de
kennis ontbreekt, bij welken gemiddelden ouderdom een
zeker sterftecijfer past; de onbekende is hier de verdeeling
van de bewoners over de leeftijdsgroepen. Maar indien
men de graphiek opzet in klimmende volgorde naar de
sterftecijfers, dan beteekent iedere inzinking in de ouder-
domslijn in het algemeen een slechtere toestand, dan de
dadelijk voorafgaande top. en zet men haar op in klim
mende volgorde naar den ouderdom, dan beduidt iedere
inzinking in de lijn der sterftecijfers een betere toestand,
dan de juist gepasseerde top.
Uit de eerste groepeering volgt o. a., dat:
K slechter zal zijn dan T;
J n n Z,
B DD, S, FF, IJ en R;
R en C slechter zullen zijn dan IJ.
Uit de tweede groepeering volgt o. a., dat:
CC beter zal zijn dan K;
1 H en J
D, X en S belangrijk beter zullen zijn dan B;