32
"1
3
VERSLAG V. H. SCHEIDSGERECHT V. GEMEENTEWERKL.
oordeeld tot een gevangenisstraf van 14 dagen. Het Ge
rechtshof had in hooger beroep het vonnis der Rechtbank
bevestigd, maar daaraan toegevoegd, dat de straf niet zou
worden ondergaan, tenzij de rechter anders mocht gelasten
op grond, dat de veroordeelden zich binnen drie jaren aan
een strafbaar feit zouden hebben schuldig gemaakt. Aan
de directie der Gasfabrieken, politie, justitie, verdediger,
Rechtbank, Gerechtshof en aanvankelijk ook aan het
Scheidsgerecht hadden beide appellanten verklaard on
schuldig te zijn aan den diefstaf. Ten slotte, na een lang
durig verhoor, bekenden zij ter zitting van het Scheids
gerecht zich aan den diefstal te hebben schuldig gemaakt.
Het Scheidsgerecht handhaafde de straf van uiet-eervol
ontslag; het vond in de omstandigheid, dat door den straf
rechter een voorwaardelijke straf was opgelegd, geen aan
leiding tot het opleggen van een andere straf.
2o. Bij besluit van Burgemeester en Wethouders waren
21 werklieden bij de Gemeentegasfabrieken gedurende zes
dagen geschorst, terwijl zij daarop door de directie der
Gasfabrieken waren gestraft met inhouding van loon voor
die zes dagen. De straf was opgelegd wegens wegblijven
van het werk na geweigerd verlof. Bij de behandeling
bleek, dat op 6 Juli 1917 des voormiddags uoor of namens
dc 21 appellanten aan de Directie verlof of verzuim (buiten
gewoon verlof onder aftrek van loon) was gevraagd voor
den namiddag van dien dag, althans voor een gedeelte
daarvan, ter deelneming aan een demonstratie, die gehou
den zou worden om te protesteeren tegen de levensmidde-
lenpolitiek der Regeering; de Directie had daarop geant
woord, dat voor het bfjwonen van een dergelijke demon
stratie noch verlof noch verzuim werd verleend en zij had
bovendien gewaarschuwd, dat wegblijven van het werk
streng zou worden gestraft. Door of namens appellanten
werd aan het Scheidsgerecht medegedeeld, dat zij meenden
de redenen te mogen beoordeelen, waarom het gevraagde
verlof of verzuim was geweigerd en zich niet aan de
weigering te moeten storen, omdat deze niet gegrond was
op de belangen van het bedrijf, die naar hun inzien vol
doende waren verzekerd, maar ten doel had hen te beletten
om te protesteeren tegen de „levensmiddelenpolitiek der
Regeering en het bloedregime te Amsterdam”, terwijl
daaraan werd toegevoegd, dat de Directie door de weige
ring een ongeoorloofde pressie had uitgeoefend op de wijze,
waarop appellanten meenden van hunne politieke gevoe
lens te moeten doen blijken en hen derhalve tot verzet had
geprikkeld. Het Scheidsgerecht was van oordeel, dat een
j.