32 B 3 VERSLAG GEMEENTELIJKE BIOSCOOPCOMMISSIE. verworpen, daar men meende de films zelfstandig te moe ten beoordeelen. Meer en meer blijkt, dat het publiek belang in het werk der Commissie gaat toonen, welke belangstelling zich uit den aard der zaak uit in critiek op haar werk. Meer dan eens werd verbazing en afkeuring gehoord over toelating van verschillende films, welke gewoonlijk daarin haar oorzaak vindt, dat men meent, met voorstellingen te doen te hebben, waar men niet alleen een voor kinderen niet schadelijk programma, maar ook aanbevelenswaardige films kan aantreffen. Al worden derhalve door het publiek aan het werk der Commissie eischen gesteld, waaraan het thans nog onmo gelijk kan voldoen, toch is die critiek heilzaam en een prikkel bij de beoordeeling der films op zijn hoede te zijn. Het is toch zeer begrijpelijk en de ondervinding leert, dat dit inderdaad het geval is dat de commissieleden door het voortdurend zien van minderwaardige films een frisschen kijk verliezen, dat vermoeidheid immers het aanzien van snel voorbijgaande films, waarover men een juist oordeel heeft te vormen is inspannend al spoedig haar verslappenden invloed op het controle-vermogen gaat uitoefenen. Men moet dus dergelijke klachten van buiten staanders ernstig onder de oogen zien, en deze als toets steen voor de aangelegde keuringenormen laten dienen. Men mag niet vergeten hoezeer men geneigd zou zijn in deze voor het bedrijf moeilijke tijden aan bioscoophouders tegemoet te komen, dat het belang van het kind, tot welks bescherming alléén de Commissie in het leven is geroepen den doorslag mag geven. Dit neemt niet weg, dat men een gevoel van onvoldaanheid krijgt steeds te moeten afbreken en belemmeren, zonder daarvoor in de plaats wat beters te kunnen stellen, den vaak weinig koopkrachtigen onder nemer den kans om een geschikt kinderprogramma te draaien, te moeten ontnemen, zonder te kunnen verwijzen naar een gelegenheid van waar goede en geschikte kinder films direct kunnen worden betrokken. Dit alles toont de wenschelijkheid aan, ook positief werk te kunnen verrichten en het daarheen te leiden, dat de Commissie in staat is, op kindervoorstellingen te wijzen, waarheen men gerust zijn kinderen kan zenden, om films aan te raden, die inderdaad aanbevelenswaard zijn. Gelijk boven reeds werd aangeduid wordt de mogelijkheid hiertoe wellicht geopend door het besluit van den Gemeenteraad van 3 Dec. 1917 tot aankoop van het tot bioscoop-theater ingerichte perceel Hoefkade 602 met inventaris. Uit de toelichting blijkt, dat men hiertoe in de eerste plaats is

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarverslagen gemeente Den Haag | 1917 | | pagina 1227