54 VERSLAG
10
Het oordeel over de belangstelling en medewerking- van
onderwijzers en ouders loopt bij de drie leerkrachten bij
bet spreekonderwijs nog al uiteen.
De heer Van Lier schrijft: „Het zijn altijd dezelfde
schoolhoofden, die wel en die niet meewerken; dat blijkt
o. a. uit ’t al of niet opgeven van leerlingen. Ik moest bij
een schoolhoofd herhaaldelijk er op aandringen, om de
kinderen onder schooltijd te zenden. Nieuwe kinderen van
die school werden niet opgegeven.... Alleen de ouders
tooneu de geweusehte belangstelling, maar ook zij missen
de kennis om met vrucht iets te bereiken. Er zijn er die
liever voedsel hebben dan bezoek over spreken”.
Mej. Van Dantzig daarentegen schrijft: „Van de scholen
wil ik alleen vermelden, dat mij steeds meer blijkt, hoezeer
ik het vertrouwen geniet; het is dan ook niet moeilijk met
zooveel ernstige menschen tot iets goeds samen te werken”.
Terwijl Mej. Brugma als haar meening meldt: „De mede
werking van Hoofden van scholen en onderwijzers is, hun
geringe kennis van het vak in aanmerking genomen, meer
dan voldoende te noemen. Deze medewerking zou meer
vruchtdragend zijn, indien de onderwijskrachten beter
wisten, wat goed spreken is en wat er noodig is, om een
kind van een spraakgebrek af te helpen”.... De ouders
heeft zij geregeld bezocht „en er hen op gewezen, dat de
kinderen zooveel mogelijk rustig gehouden moeten wor
den, dat zij veel moeten slapen, vooral niet moeten rookeu
of hier drinken en, als het kan, niet te veel werk in de
huishouding moeten verrichten. Waar geen al te groote
armoede in ’t spel was, was de belangstelling der ouders
meer dan voldoende te noemen”.
Vooral Mej. Van Dantzig weet bjj haar huisbezoek de
ouders ook, zoo noodig, te wijzen op de noodzakelijkheid
het kind geneeskundig te laten onderzoeken zoonoodig
operatief te laten behandelen. Zij althans maakt melding
van negen gevallen, terwijl Mej. Brugma en de heer Van
Lier alleen schrijven, dat geneeskundige behandeling niet
noodig was.
De methode van onderwijs bleef dezelfde. Verschillende
ademoefeningen kunnen klassikaal gehouden worden,
maar verder zijn de meeste oefeningen hoofdelijk, daar de
graad van het gebrek bij bijna alle leerlingen verschilt en
de genezing bij den een vlug, hij een ander traag, bij een
derde zeer geregeld voortgaat.
Uit het verslag van Mej. Brugma neemt de Commissie
nog de volgende aanhalingen over, die zeker wel waard
zijn, overwogen te worden.
„Wat geeft het kind alle schoolsche wijsheid, als het
ONDERW. AAN SPRAAKGEBR. LEERLINGEN'.