59
11
Ji
tot maat of ademhaling. Liet bij enkele candidaten de
zuiverheid te wenschen over, de meesten zongen dit lied
zuiver en met meer of minder goede voordracht.
De melodie, welke de candidaten 10 minuten vooraf in
studie mochten nemen, was vrij eenvoudig van zetting en
maatindeeling- Sommigen zongen het stukje voldoende of
goed, enkelen zeer goed; anderen slaagden alleen met hulp
erin, de wijze en de maat tot haar recht te doen komen.
De Sub-Commissie meent bü de candidaten drieërlei
manier van „behandeling” der melodie te hebben opge
merkt. Een stukje in bes bijv, zongen sommigen met de
namen bes, c, d, es, enz.; anderen noemden den grondtoon
do; c werd dus re, d werd mi, enz; en een derde groep
had de namen do, re, mi, enz. onafscheidenlijk verbonden
aan de toontrappen, die op den notenbalk door den G-
sleutel aangewezen zijn voor c, d, e, enz. De Sub-Commissie
heeft vrede met al deze opvattingen; maar zij heeft opge
merkt, dat de zwakste toontrefsters gevonden worden
onder de candidaten der laatstbedoelde groep, die aan de
tonen van andere toonladders dan die van c de onver
anderde namen do, re, mi, fa, sol, la, si, gaven, zoodat bijv,
de toonladder van bes werd genoemd si, do, re, mi, fa, sol,
la, si, en zelfs bij een toevallige verhooging bijv, cis nog
do heette.
Bij de meeste candidaten was de kennis van de theorie
van den zang, voor zoover het examenprogramma die
eiseht, voldoende of ruim voldoende; enkele malen moest
de Sub-Commissie een tekort constateeren.
Dezelfde opmerking geldt ook voor de theorie van het
spreken. Ook hiervan bleek meestal een voldoende of meer
dan voldoende kennis bij de candidaten aanwezig. In som
mige gevallen echter moest de Sub-Commissie door mid
del van haar cijfers vaststellen, dat de candidaten een
onvoldoende kennis dezer theorie bezaten. Meestal was dit
dan blijkbaar het gevolg van de weinige studie, welke
de candidaten gemaakt hadden van „het losmaken van den
klank uit het woord” en vooral van de wijze, waarop zij
zelven de klanken vormden. In vele gevallen bleek bij de
candidaten wel werktuiglijk aanwezig te kennis, van het
m ticulatie-pun1 en van de spraakwerktuigen, waardoor de
tank gevormd wordt, doch niet van het kenmerkende in
1 e onderscheiding van den klapper en den glijder op dit
iu i- de afsluiting of de vernauwing, waarnaar dik-
IJ geraden werd: dit ook weer tengevolge van te
"erKtuiglijk leeren, zonder genoegzaam zelfonderzoek.
l ul‘sPyaa^ was over het algemeen beschaafd, zelden
v .i.1 een l’’a^ect ontmoet. Wenschelijk blijft het de dialecti-
he vorming der klanken te vermijden.
VERSLAG BEWAARSCHOOLAKTE-EXAMENS.