Bij laste 27
over
HOOFDSTUK I.
Organisatie der Verzekering.
VERSLAG der Werkloosheidsverzekering
het /aar 1918.
Zooals reeds op blz. 1 van het verslag over 1917 werd
medegedeeld, duurde de zgn. tusschenregeling (ingevolge
welke het Rijk de helft terugbetaalde van den door het
Gemeentelijk Werkloozenfonds verstrekten bijslag op regle
mentaire uitkeeringen) tot 31 Augustus 1918 voort.
De Minister van Waterstaat was tot het stellen van dien
fatalen termijn gekomen, om de vakvereenigingen te prikkelen
spoed te maken met het indienen van die gegevens, die
voor de toelating tot de rijksregeling noodig zijn.
Het Bestuur van het Gemeentelijk Werkloozenfonds was
van oordeel, dat, nu de rijksregeling bijna alle vakvereeni
gingen omvatte, van gemeentewege niets nagelaten moest
worden wat een snelle toetreding zou kunnen bevorderen
en besloot, in verband daarmede, alleen die kassen in het
genot van bijslag te laten, die het verzoek om toelating
tot de nieuwe regeling reeds hadden ingediend, doch nog
moesten wachten op de goedkeuring barer reglementen en
dientengevolge op het toekennen van subsidie. Deze ver-
eenigingen ontvingen dus nu den geheelen bijslag voor
rekening van het Fonds, terwijl voor de overige nog by het
Fonds aangesloten kassen, met toepassing van art. 10 van
de Verordening op het Gemeentelijk Werkloozenfonds, de
bijslag tot een minimaal bedrag werd teruggebracht. Met
ingang van 3 Maart 1919 is de laatste der eerstbedoelde
vereenigingen in het genot van subsidie gesteld, zoodat
vanaf dien datum geen uitkeeringen meer worden verstrekt