27
13
VERSLAG DER WERKLOOSHEIDSVERZEKERING.
Visschery.
verband met de distributiemaatregelen) daarvoor in de plaats
kwam. Werkloosheid kwam dan ook bijna niet voor.
Evenals in 1917 was ook in 1918 de visscherij het bedrijf,
dat wel het meest van de tijdsomstandigheden heeft te lijden
gehad.
Gedurende het geheele jaar bleef het grootste deel van
de visschersvloot opgelegd en het aantal vaartuigen, dat
zich nog buitengaats waagde, werd voortdurend kleiner, een
en ander als een gevolg van de toenemende onveiligheid
op zee door den voortgezetten duikbootoorlog en het mijnen
gevaar. Bovendien was het gebrek aan steenkolen oorzaak,
dat slechts een klein deel van de stoomvaartuigen ter vis
scherij kon gaan.
De loggers, welke meer in het bjjzonder bestemd zijn voor
de haringvisscherij, hielden zich in sterke mate met de treil-
visscherij bezig. De ernstige ongelukken, waardoor de logger
vloot, vooral in de maanden Maart en Juni getroffen werd,
waren echter oorzaak, dat ook de treilvisscherij tijdelijk
minder werd.
De kustvisseherij werd het geheele jaar door vrij geregeld
uitgeoefend.
In de maand November trad plotseling een groote kente
ring in den ongunstigen toestand in. Onmiddellijk na het
bekend worden van de voorwaarden van den wapenstilstand,
waarbij o.a. de duikbootoorlog werd stopgezet, werd de
haringvisscherij hervat en tot in het laatst van December
voortgezetzeer goede resultaten werden hierbij nog ver
kregen. Trouwens het geheele jaar door maakten de hooge
prijzen, die in verband met den vleeschnood, en de daardoor
sterk toegenomen vraag naar versche visch in het binnen
land, voor de producten werden betaald, de uitoefening der
visscherij zeer loonend voor hen, die de gevaren durfden
te trotseeren.
Natuurlyk was, als gevolg van den bovengeschetsten toe
stand, de werkloosheid onder de zeelieden groot.
Ter bestrijding van deze werkloosheid werden van ge
meentewege 200 dezer werkloozen den geheelen zomer
en herfst werkzaam gesteld ten behoeve van het bedrijf der
gemeenteplantsoenen. De daartoe noodige credieten, groot
resp. f 40.000,—, f 29.000,en f 10.000,werden door den
Raad in zijne vergaderingen van resp. 17 Juni 1918, 4 No
vember 1918 en 6 Januari 1919 toegestaan. Van de beide