27 20 I loozenkas kon krijgen, omdat hij niet voldeed aan de bepaling uit zijn reglement, die zegt, dat recht op uitkeering eerst aan wezig is, nadat een lid minstens 26 weken lid der kas is geweest en gedurende dien tijd regelmatig en volledig zijn bijdragen heeft betaald. Aan het Hoofdbestuur werd hiervan kennis gegeven en er op gewezen, dat de meening van het afdeelings- bestuur, dat bij ziekte geen contributie behoeft te worden betaald, geen enkelen grond in het reglement vindt. Het betrokken lid was verplicht geweest, gedurende zijn ziekte door te gaan met de betaling van zyn volledige bedragen, waartoe hy, volgens zijn verklaring, ook wel bereid was geweest; afgaande op bovenbedoelde mededeeling had hij dit echter nagelaten. Hoewel de betrokkene hier de dupe was geworden van een hem vanwege het afdeelingsbestuur gedane onjuiste mededeeling, sloot de uitdrukkelijke reglementsbepaling elk herstel van de begane fout uit. Bij het Hoofdbestuur is er echter op aangedrongen den afdeelingspenningmeester een nauwgezette bestudeerihg van het reglement in overweging te geven, ten einde dupeering van de leden in de toekomst te voorkomen. Met denzelfden functionaris werden bij de verificatie van de staten A en U herhaaldelijk moeilijkheden ondervonden. Na kennisgeving aan het Hoofdbestuur kwam er eenige ver betering in den toestand. Intusschen is de betrokken penning meester afgetreden en door een anderen bestuurder vervangen. Bij de contróle van de afdeelings-adminisrratiën kwam by twee organisaties aan het licht, dat deze uiterst slordig werden gevoerd. In het eerste geval werden de individueele kaarten niet regelmatig iedere week, doch zeer ongeregeld toegezondenaan verschillende reglementsbepalingen werd niet de hand gehouden, terwijl ook de wijze, waarop de melding by werkloosheid geregeld was, nog al wat te wenschen overliet. In het andere geval bleek eveneens van een eenigszins behoorlijke administratie geen sprake te zijn. De meest noodige bescheiden ontbraken ten eenen- male; zoo was b.v. in ’t geheel geen kasboek aanwezig, zoodat van financieele voorvallen geen aanteekening werd gehouden. De gegevens van de staten A konden slechts by benadering worden vastgesteld, doordat de benoodigde cyfers grootendeels ontbraken. Ook hier weder een geheel onvol doende regeling van de melding bij werkloosheid, terwyl ten slotte de afdeelingsbestuurder, die voor bovengenoemde zaken moest zorg dragen, in ’t geheel niet op de hoogte bleek te zyn met de bepalingen van het reglement zyner kas. In beide gevallen werden de betrokken hoofdbesturen in de zaak gemoeid, die verschillende verbeteringen in de administration en de behandeling der dagelijksche meldings- VERSLAG DER WERKLOOSHEIDSVERZEKERING. 3

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarverslagen gemeente Den Haag | 1918 | | pagina 1173