i
27
ft
34
VERSLAG DER WERKLOOSHEIDSVERZEKERING.
het
der vereeniging bij geadviseerd schryven kennis binnen
eene maand na ontvangst van de in het tweede lid van het
vorige artikel bedoelde kennisgeving.
„2. Het gemeentebestuur kan bij de in het eerste lid be
doelde kennisgeving vorderen, dat het naar zijn oordeel
ten onrechte uitgekeerde bedrag binnen een termijn van
vier maanden na de kennisgeving in de werkloozenkas
worde teruggestort. Het bestuur der vereeniging is, behou
dens het bepaalde in het eerste lid van het volgende artikel,
verplicht binnen den bepaalden termijn het bedrag in de
werkloozenkas terug te storten.
„3. Ook de Directeur is bevoegd aan het bestuur eener
vereeniging kennis te geven, dat hy tegen eene beslissing
tot uitkeering, als bedoeld in het eerste of derde lid van
het vorige artikel, bezwaar heeft en dat het naar zijn oordeel
ten onrechte uitgekeerde bedrag binnen een termijn van
vier maanden na zijne kennisgeving in de werkloozenkas
worde teruggestort. De kennisgeving geschiedt bij geadvi
seerd schrijven. Het slot van het vorige lid is hier toe
passelijk.”
4. Artikel 11, lid 1, zal worden gelezen als volgt:
„Het bestuur eener vereeniging, dat bezwaar heeft tegen
eene beslissing van het gemeentebestuur of van den Direc
teur bedoeld in het vorige artikel, kan binnen eene maand
na ontvangst dier beslissing daartegen in beroep komen by
Onzen Minister, die niet beslist dan na de in artikel 25 ver
melde Commissie te hebben gehoord. Indien binnen 2 maanden
na den datum, waarop het beroep onzen Minister zal hebben
bereikt, door dezen geene beslissing daarover is genomen,
is het bestuur der vereeniging niet verplicht het naar het
oordeel van het gemeentebestuur dan wel van den Directeur
ten onrechte uitgekeerde bedrag in de werkloozenkas terug
te storten. Indien de beslissing van Onzen Minister binnen
den in den vorigen volzin genoemden termyn genomen is,
kan zij ook wanneer het gemeentebestuur of de Directeur
terugstorting in de werkloozenkas niet gevorderd hebben,
die terugstorting binnen een in de beslissing te noemen
termijn voor het bestuur der vereeniging verplicht te
stellen.”
5. Aan artikel 16 wordt de volgende alinea toegevoegd:
„3. Het bepaalde in het eerste en tweede lid van dit
artikel is mede van toepassing, indien het bestuur eener
gesubsidieerde vereeniging ter kennis van Onzen Minister
brengt, dat de vereeniging niet langer voor subsidie in
aanmerking wenscht te komen. Onze Minister bepaalt met
ingang van welken datum het subsidie een einde neemt.”