30 A
44
VERSLAG BOUW- EN WONINGTOEZICHT.
De toetreding van daglicht tot vertrekken.
De bepaling van art. 3 van de Woningwet, die het vast
stellen van voorschriften eischt o.m. voor den toevoer van
licht en lucht tot gebouwen (woningen), plaatste de Ge
meenteraden voor de taak na te gaan, aan welke eischen
de ramen van vertrekken moeten voldoen, om een voldoen
den toevoer van licht en lucht te waarborgen.
Het vraagstuk had zijn eigenaardige bezwaren, omdat in
bouwkundige handleidingen goede gegevens te dezen aan
zien niet worden aangetroffen.
Samenkoppeling van de begrippen licht- en luchttoevoer,
die het gevolg was van de omstandigheid, dat in den regel
zoowel licht- als luchttoevoer door middel van ramen
plaats heeft, heeft veelal tot eenige verwarring geleid ten
aanzieu van de voor te schrijven afmetingen van ramen.
In de Bouwverordeningen wordt dan ook, ten aanzien
van het door art. 3 van de Woningwet vereischte voor
schrift, geenszins eenstemmigheid aangetroffen.
In sommige verordeningen wordt de raamgrootte af
hankelijk gesteld van de oppervlakte van de vertrekwan-
den; in andere wordt een bepaalde verhouding tot de
vloeroppervlakte aangetroffen, terwijl in beide systemen
groote verscheidenheid in de grootte-verhoudingen voor
komt.
In de Herziening van de Bouw- en Woonverordening
voor deze Gemeente, werd aanleiding gevonden het vraag
stuk van de lichttoetreding in studie te nemen.
Daarbij werd ernstig rekening gehouden met de ervaring,
dat het geldende voorschrift, waarbij de grootte van de
lichtdoórlatende oppervlakte Vis (resp. Vu voor het woon
vertrek) moet bedragen van de vertrekwanden, tot onbe
vredigende resultaten leidt. Rationeeler is toch, om de
grootte van de lichtdoórlatende oppervlakte evenredig te
stellen met de oppervlakte van den vloer van het vertrek,
o.a. omdat daarbij het gedeelte van het raam, dat geopend