30 A
45
VERSLAG BOUW- EN WONINGTOEZICHT.
Zie: Die Hygiënischen Anschauungen des römischen Archi
tecten Vitruvius, von Dr. med. Albert Söllner, Jena 1913.
kan worden, en voor toevoer van lucht dient, evenredig
wordt met den inhoud van het vertrek.
Ook ten aanzien van de lichtverzorging verdient deze
maatstaf de voorkeur; voor werklokalen, kantoren, scholen
enz., is behoorlijke verlichting van het werkvlak, dat op
tafelhoogte evenwijdig met den vloer loopt, de voornaamste
eiseh.
Uit een berekening van de verhouding van de lichtdoor-
latende oppervlakte, die uit het voorschrift van de Bouw
en Woonverordening volgt, tot den vertrek-inhoud, blijkt,
dat groote vertrekken zeer belangrijk minder luchtver-
versching kunnen krijgen dan kleine vertrekken, terwijl
de praktijk leert, dat juist een omgekeerde verhouding alle
aanbeveling verdient. Voorts deed zich de overweging
gelden, dat beperking van de raamgrootte voor kleine
vertrekken gewenscht kan wezen, met het oog op vermij
ding van hinderlijke afkoeling in den winter.
Maatgevend voor de beoordeeling van lichttoetreding is
wanneer althans alléén diffuse-licht in aanmerking
wordt genomen en van reflex-licht wordt afgezien de
grootte van het gedeelte hemelgewelf, dat van een punt
uit het vertrek gezien kan worden.
Deze aanname, die in de oogheelkunde pleegt te worden
gesteld, is zéér oud. Zij wordt reeds vermeld in de geschrif
ten van den romeinschen architect Vitruvius, die ongeveer
25 jaar vóór Chr. leefde, en die zeer belangrijke gegevens
omtrent de hygiëne van het bouwen heeft op schrift
gesteld.
Vitruvius drukt het beginsel aldus uit: „Indien er voor
gezorgd wordt, dat ramen aangebracht worden aan de zijde
waar men den hemel kan zien, dan zullen de gebouwen
behoorlijk verlicht zijn”.
Hij geeft voorts het volgende eenvoudige middel aan, om
te onderzoeken of het hemellicht in het vertrek kan door
dringen.