30 A 46 y VERSLAG BOUW- EN WONINGTOEZICHT. 2> Ueber die Tagesbeleuchtung innerer RUume von Karl Mohrmann, Assistent an der Königl. techn. Hochsehule zu Hannover. Berlin Seijdel’s Verlag 1885. „Alen spant een touwtje van het punt waarvan men de verlichting wil onderzoeken, naar den bovenkant van den muur, die het licht (aan de raamzjjde) belemmert. Indien men het oog langs het touwtje richtende, een groot stuk van het hemelgewelf kan zien, zoo kan het daglicht in voldoende mate in het vertrek doordringen”. Vele eeuwen later, wordt in de litteratuur over de hygiëne van het bouwen het oude beginsel van Vitruvius weder aangetroffen. Daar het begrip „een groot stuk van het hemelgewelf” uiteraard slechts een subjectieve waarde voorstelt, is het noodig, het verband tusschen de grootte van het zichtbaar stuk hemelgewelf en de daardoor verkregen verlichting op te sporen. In verschillende geschriften 2) is de weg gewezen, om door benaderende berekeningen, het evengenoemde ver band vast te stellen, daarbij uitgaande van de door directe lichtmeting verkregen bevinding, dat door een opening ter grootte van 1 cAI2., op een afstand van 1 AI. een lichtinten siteit van ongeveer normaal-meter-kaars wordt verkre gen, bij gelijkmatig gedekte lucht, in den zomer ongeveer één uur vóór zonsondergang, in den winter ongeveer in het midden van den dag. De lichtmetingen waaruit deze bevinding is afgeleid, hadden betrekking op plaatsen, gelegen op de geogra- phische breedte van steden in Midden-Duitschland. Duidelijkheidshalve wordt opgemerkt, dat hier niet wordt bedoeld direct zonlicht, maar diffuse-licht, dus door de lucht verdeeld en teruggekaatst zonlicht. Uit berekening blijkt, dat de genoemde lichtsterkte, normaalkaars door eene opening van 1 cM’. op een afstand van 1 AI., nagenoeg overeenkomt met 0.76 kaars voor één vierkanten graad van het hemelgewelf. Wordt de beschouwing bepaald tot ramen van recht- IÉ

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarverslagen gemeente Den Haag | 1918 | | pagina 1333