30 A
54
VERSLAG BOUW- EN WONINGTOEZICHT.
In figuur 4 is door eene perspectivische schets voorge
steld de ruiintehoek, die door een raam A B C D, een punt
M in het horizontale vlak op gelijke hoogte als de beneden-
raamdorpel (0.80 M. boven den vloer) verlicht. Wordt met
het punt M als middelpunt een boloppervlak beschreven,
dan stelt het gearceerde gedeelte a b c d het gedeelte van
den bol voor, dat maatgevend is voor de dagverlichting
in het punt M.
graadboog aangebracht, waarmede de helling van den ge-
projecteerden lichtbundel op het horizontale vlak gemeten
kan worden.
De verticale intensiteit wordt nu verkregen door de op
het projectievlak gemeten lichtsterkte (evenredig met het
aantal niet door een projectiebeeld gedekte quadranten) te
reduceeren door vermenigvuldiging met cosinus zjjnde
het compliment van den hellingshoek van den geprojec-
teerden lichtbundel met het horizontale vlak.
Mathematisch juist is de aldus verkregen reductie niet,
zij ’t ook dat de daarbij verkregen benadering in vele ge
vallen als toereikend kan worden beschouwd.
Het beschreven instrument bewijst zeer goede diensten in
die gevallen, dat de situatie en de betrekkelijke afmetingen
van lichtbelemmerende deelen van gebouwen, niet in
teekening zijn gebracht en opmeting daarvan tot tjjdroo-
vende complicaties zoude leiden.
Wanneer de lichttoetreding of niet is belemmerd door
tegenoverliggende gebouwen, of indien belemmering plaats
heeft door zoowel in situatie als in afmetingen volledig
vastgelegde gebouwen of gedeelten daarvan, is het vraag
stuk van de berekening van de lichtintensiteit, voor zuiver
mathematische oplossing vatbaar.
Omtrent de resultaten van eene dergelijke, gedetailleerd
uitgevoerde berekening, moge aan de hand van de figuren
4, 5, 6, 7 en 8, het volgende worden vermeld.
De berekening heeft betrekking op een raamopening,
waarvan de hoogte tweemaal de breedte is.
Is de breedte b, dan bedraagt de hoogte dus 2b.