30 A
64
VERSLAG BOUW- EN WONINGTOEZICHT.
do directe lichttoetreding vormt, ligt op 16 M. uit de tegen
overliggende rooilijn. In overeenstemming met de gebrui
kelijke plaatsing van schoolgebouwen wordt de gevel van
het beschouwde schoollokaal, achter de rooilijn gedacht.
Zie fig. 9A.
Op de plaats in het schoollokaal van den begane-grond
door A aangegeven, valt daglicht uit drie ramen (breedte
1.70 M, hoogte 3.25 M.). Het licht, vallende uit het derde
raam, kan slechts gedeeltelijk in rekening worden gebracht,
daar het licht, in den rug van den leerling vallende, niet
aan het werkvlak ten goede komt.
Uit de berekening volgt, dat de tegenoverliggende
bebouwing buiten rekening latende door het midden
raam een lichtbundel (ruimteboek) toetreedt, waarvan de
horizontale hoek 12° 2’ en de verticale hoek 24° 54’ bedraagt.
De tot de verticale lijn in A gereduceerde intensiteit door
dit raam, bedraagt 43 norm.mtr. krs.
Uit het verst verwijderd raam valt licht door een ruimte
boek, waarvan de horizontale hoek 8° 39’ en de verticale
eveneens 24° 54’ groot is. De daaruit volgende intensiteit
is 26 n.m.k.
Het derde raam, waarvan het aan de verlichting ten
goede komende deel een hoek vormt van 5° 30’, terwijl de
verticale hoek ook hier 24° 54’ bedraagt, geeft een verti
cale intensiteit van 21 n.m.k.
De totale verticale daglichtintensiteit in A is mitsdien
43 26 21= 90 n.m.k.
De ruimteboeken door de ramen, die punt A verlichten,
bevatten 280,183 en 136 vierk. graden, overeenkomende met
rond 214, 139 en 101 n.m.k. Daar de lichtstralen in zeer
schuine richting invallen, komt slechts een betrekkelijk
klein deel daarvan ten bate van de verticale licht
intensiteit.
De tot de verticaal in punt A gereduceerde ruimteboeken,
die wel met den naam „gereduceerde hoeken” worden
aangeduid, vertoonen dan ook een belangrijk kleiner aantal
vierkante graden (resp. norm.met.krs.) dan de verlichting
in schuine richting.