32 B
f
4
VERSLAG GEMEENTELIJKE BIOSCOOPCOMMISSIE.
schoolbioscoop onder toezicht van een Commissie van Ad
vies voor de gemeentelijke schoolbioscoop toe te vertrou
wen aan de vereeniging „Het museum ten bate van het
onderwijs”. In zijn vergadering van 3 Juni 1918 werd dooi
den Gemeenteraad aldus besloten en ingevolge daarna door
het College van B. en W. medegedeeld, dat deze Commissie
van Advies zou bestaan uit den voorzitter en 2 leden der
vereeniging Schoolmuseum en 2 leden der B. C„ waartoe
werden aangewezen Mevrouw Bakker Schut—Julius en de
heer F. A. Koch. De Commissie mocht met groote voldoe
ning constateeren, dat het instituut een groot succes blijkt
en men er in geslaagd is het gevaar, waarop is gewezen,
te ontgaan. In iedere voorstelling wordt dan ook een ont-
spanningsfilm vertoond. Ofschoon de Commissie zich tot
nu toe geheel heeft kunnen vereenigen met de gedane
keuze, ware het wel wensehelijk, dat zij kennis kon krijgen
van het programma, alvorens dit definitief werd vast
gesteld en den onderwijzers werd vertoond, ten einde dan
met meer vrucht eventueele op- of aanmerkingen te kunnen
maken. De methode is reeds toegepast, voordat een keuze
werd gedaan voor de benoeming van een plaatsvervangend
directeur: de Commissie is toen in de gelegenheid gesteld
eenige proeflessen bij te wonen. Zij kon zich na afloop ge
heel neerleggen bij de voordracht door den directeur, den
heer van Staveren, gedaan.
Behalve over de inrichting der schoolbioscoop heeft het
gemeentebestuur het advies onzer Commissie gevraagd,
over de quaestie in hoeverre dat college maatregelen zou
kunnen nemen ter beteugeling van het kwaad, dat door
slechte bioscoopvertooningen onder de burgerij wordt gt
sticht. Zij heeft geantwoord, dat besloten is de zaak in
studie te nemen, aangezien zij zich niet geheel competent
achtte reeds dadelijk een juist oordeel over deze quaestie
te vellen, daar zij tot dat oogenblik bij de beoordeeling der
films speciaal zich de vraag heeft gesteld, welken invloed
deze op het kind zouden hebben. Wel was men van oordeel,
dat er ongetwijfeld bioscoopvertooningen werden gegeven,
die ook op volwassenen een verderfelijken invloed moeten
uitoefenen, maar tot nu toe heeft men aan die werking
minder aandacht geschonken, zoodat men niet bevoegd is
de vraag te beantwoorden of de omvang van het kwaad zoo
groot is, dat een ingrijpen wensehelijk is. Bovendien worden
tal van films, die de ondernemers zelf niet voor kinderen
toelaatbaar achten, gelijk hierboven reeds is vermeld, niet
aan de Commissie vertoond en onder deze films zullen
waarschijnlijk verscheidene zijn, welker vertooning voor
het groote publiek zeer ongewenscht is. Tal van Commissie-