34
10
VERSLAG DER KAMER V. KOOPHANDEL EN FABRIEKEN.
wet op de Oorlogswinstbelasting werd een request gericht
tot de Tweede Kamer der Staten-Generaal, waarin de
Kamer er op wees, dat zij wel met voldoening had kennis
genomen van enkele wijzigingen in de wet door den Minis
ter voorgesteld, maar dat zij met leedwezen ontwaarde,
dat ook thans geen onderscheid in de wet gemaakt
werd tusschen winst, gemaakt door bona fide gevestigde
industriëele- en handelsondernemingen, en winst uit ge-
legenheidszaken, (kettinghandel, oorlogsindustrie, etc.) en
zulks te meer, nu Zijne Excellentie voorstelde de oorlogs
winstbelasting op te voeren tot 50 pCt.
De Kamer wilde niet stilstaan bij de alom geuite mee-
ning, dat een oorlogswinstbelasting van 50 pCt. buiten de
gewone inkomstenbelasting, waardoor 75 pCt. van die
winst moet worden afgestaan, het particulier initiatief
zou dooden.
Wel echter wees zij er met nadruk op, dat thans tal van
industrieelen en handelaren te zwaar getroffen zouden
worden, sommigen zelfs op onbillijke wijze.
In de eerste plaats diende naar hare meening, in grootere
mate, dan bij dit wetsontwerp het geval is, rekening te
worden gehouden met winst die niet anders is dan een
normaal accres in zaken.
Aanschaffing van dure installaties, van machinerieën en
grondstoffen tot abnormaal hooge prijzen is voor velen
noodig geweest. Is nu voor dezen de uitslag gunstig ge
weest, dan is het niet slechts „de oorlog”, waaraan de
meerdere winst te danken is, doch meer nog aan hun
werkkracht en ondernemingsgeest. Vele industrieelen wa
ren bovendien verplicht hun zaak ten koste van veel geld
breeder op te zetten om het gevaar te ontgaan van bij de
heropening der grenzen de concurrentie met het buiten
land niet voldoende te kunnen volhouden. Ongewenscht
achtte deze Kamer derhalve elk streven waardoor de
Nederlandsche bedrijven belemmerd zouden worden in het
zich weerbaar maken voor den komenden concurrentie
strijd.
De Kamer vestigde nog in het bijzonder de aandacht op
de vele kleinere industriëelen, die zich de laatste jaren
een beter bestaan verworven hebben, niet door het maken
van oorlogswinst, doch door de stichting van patroons
bonden. Als voorbeeld noemde zij de Patroonsbonden van
de grafische vakken. Het is een bekend feit, dat vele hun
ner leden tot voor kort over het algemeen zeer onvol
doende resultaten konden bereiken; de geweldige concur
rentie verhinderde het maken van een eenigszins behoor
lijke winst.