36
8
3.
(een zouterij en een vetsmelterij), steeds in gunstigen
zin. In het eerste geval verleende het Gemeentebestuur
de gevraagde vergunning; in het tweede was aan het
eind des jaars nog geen bericht omtrent de beslissing
op het verzoek ontvangen.
2. Lompen- en beenderenbewaarplaatsen.
Omtrent aanvragen om vergunning tot het oprichten
dezer inrichtingen bracht de Commissie 8 maal gunstig
advies uit. In 6 gevallen verleendeiï Burgemeester en
Wethouders de vergunning; 2 zaken werden in 1918
nog niet afgedaan.
Met betrekking tot een der bovenbedoelde aanvragen
kon het advies op het verzoek, zooals het was ingediend,
weliswaar gunstig luiden; doch bij onderzoek ter plaatse
bleek, dat de inrichting reeds in werking was gebracht
en wel op een zeer onvoldoende wijze. Ook vernam de
Commissie, dat de inrichting bestemd was om alleen
gedurende den oorlogstoestand dienst te doen, zoodat
zij moest twijfelen, of de voor te schrijven veranderin
gen en verbeteringen behoorlijk zouden worden uit
gevoerd. Zij meende daarom de aandacht van den
Burgemeester, als hoofd der politie, op deze zaak te
moeten vestigen.
Een der in 1917 uitgebrachte gunstige adviezen
meende de Commissie te moeten handhaven tegen de
bij het Gemeentebestuur bestaande bedenkingen, waar
mede zij door den Hoofdinspecteur in kennis was ge
steld. De vergunning werd vervolgens door Burgemeester
en Wethouders geweigerd, doch in hooger beroep door
de Kroon alsnog toegestaan.
Verschillende zaken.
Het verzoek om vergunning tot het oprichten van
een inrichting voor het bewaren en verwerken van
benzine (benzol), waaromtrent is bericht op blz. 12 en 13
van het Jaarverslag over 1917, werd door de Kroon
alsnog ingewilligd.
Een aantal klachten bereikten de Commissie met
betrekking tot hinder, ondervonden van een bokking-
t
VERSLAG DER GEZONDHEIDSCOMMISSIE.