164
H
Door den Waterschout wordt, voorzoover betreft de
aanmonstering van scheepsvolk, enz., het volgende
medegedeeld
In 1918 werd tegen een schipper proees-verbaal opge
maakt wegens het niet behoorlijk bijhouden van zijn
scheepsjournaal en tegen vijf schippers wegens het uit
varen zonder voorzien te zijn van de vereisehte dëugde-
lijkheidsverklaring voor hun vaartuig.
De Scheveningsche vloot bestond op 31 December,
voorzooveel zeevaartvaartuigen betreft, uit:
273 stoom-, motor-, zeilloggers, loggerbommen en
bommen; en, voorzooveel de kustvaartuigen betreft, uit:
49 zee- en kust- en 67 kustvaartuigen.
Aan de schrobnetvisscherij werd deelgenomen door
173 zeevaart uigen, tegen 141 in 1917.
Zoodra de wapenstilstand in uitzicht werd gesteld,
maakten vele reeders hunne vaartuigen gereed om
alsnog de haringvisscherij uit te oefenen, waaraan werd
deelgenomen door 110 vaartuigen.
Een logger, uitgerust voor de beugvisscherij, is ge
durende de eerste reis met man en muis vergaan.
Voor de uitoefening der kustvisscherjj werden uitge
reikt 387 consenten tot een bedrag van f 193,50, dat in
’s Rijkskas werd gestort.
Voor de schrobnetvisscherij werden aangemonsterd
1409 Scheveningers en 11 elders wonende personen; voor
de beugvisscherij 13 personen, waarvan een te Scheve-
ningen woonachtig; voor de haringvisscherij 1286 te
Scheveningen en 70 elders wonende personen.
Het getal analphabeten bedroeg 9, allen Scheve
ningers.
Mochten de besommingen, die bij de trawlvisscherij
behaald werden, hoog zijn geweest, toch zouden de ree
ders verplicht zijn geweest in de maand Juli deze vis-
scherü stop te zetten, ware het niet dat de visschers er
in toegestemd hadden, de enorme exploitatiekosten ver
der te helpen dragen.
Het was derhalve zoowel voor de reeders als voor de
visschers een uitkomst, dat in October alsnog met de
haringvisscherij kon worden aangevangen.
Door den oorlogstoestand zijn op zee vergaan: de
loggers SCH 8, 29, 69, 106, 134, 137, 140, 161, 222, 238, 267,
275, 279, 319, 395, 402 en 442, waarbij 127 menschenlevens