53
137
VERSLAG LAGER ONDERWIJS
van benoeming wordt gevolgd, waardoor de Commissie
veel invloed heeft op haar eigen samenstelling, dan moet
dit worden toegejuicht, als zijnde overeenkomstig den aard
en het doel der Commissie, zoodat de Gemeenteraad inder
tijd goed handelde, artikel 2 der Verordening no. 15 van
1907, zoo te redigeeren als het nu luidt.
Afgescheiden van de methode van benoeming, is te be
handelen de vraag, of van het lidmaatschap onzer Commis
sie ook speciale qualiteiten moeten worden geëischt en dat
wel uitdrukkelijk in bepalingen der Verordening.
Misschien zou het overweging verdienen afgezien van
de mogelijkheid om daarvoor bepalingen te treffen
eischen te stellen, als b.v. een bepaalden graad van ontwik
keling of het geleverd bewijs van belangstelling en ijver
voor het onderwijs. Dat men ook gedacht heeft aan de
eigenschap van ouderschap over een schoolgaand kind, ligt
in deze lijn. Doch dat men voor deze laatste eigenschap
een stringente bepaling zou gaan ontwerpen, moeten wij
ontraden. Vooral, wanneer de stringente bepalingen zich in
zóó ver gaande bijzonderheden verliezen als Burgemeester
en Wethouders in overweging hebben.
Werd het denkbeeld van Burgemeester en Wethouders
verwezenlijkt, dan zou aan één der eigenschappen, welke
zeer zeker aandacht verdient, een allesoverheerschende be-
teekenis geschonken worden, zoodat het rekening houden
met andere, voor het lidmaatschap nog belangrijker, eigen
schappen onmogelijk zoude worden.
Evenmin als in de thans geldende Haagsche Verordening
is dan ook in eenige Verordening van een Plaatselijke
Schoolcommissie in ons land een dergelijk denkbeeld ver
wezenlijkt.
Om hierover een oordeel te kunnen vellen, dat steunt op
de praktijk, heeft onze Commissie een 16-tal Verordeningen
opgevraagd uit gemeenten, geheel willekeurig genomen en
in verschillende deelen des lands gelegen, n.l. de Verorde
ning te Botterdam, Gouda, Leiden, Dordrecht, Hoorn,
Leeuwarden, Middelburg, Breda, Zaandam, Amsterdam,
Enschedé, Arnhem, Veendam, Zutphen, Utrecht en Gronin-