10
’s-Gravenhage, 1 Januari 1919.
De Commissie voornoemd,
Voorzitter.
J. L. Hooftman, Secretaris.
Mej. Brugma schrijft omtrent het schoolbezoek: „Alle
aanwijzingen door ondergeteekende gegeven, hadden ten
doel, het onderwijzend personeel duidelijk te maken, wat
het is voor een kind om spraakgebrekkig te zijn, hoe het
kind .moet worden behandeld, opdat het zoo min mogelyk
onder zyn gebrek zal te Ijjden hebben en wat er in de
school door den onderwijzer gedaan kan worden, opdat het
spreekonderwijs zooveel mogelijk in de klasse zal worden
gesteund. De medewerking van de Hoofden van scholen en
de onderwijzers is voldoende; d.w.z. zij doen wat zy kunnen.
Veel kunnen zij echter niet, door gemis aan kennis op dit
gebied.”
De belangstelling der ouders wordt in de verslagen, even
eens voldoende genoemd. Mej. v. Dantzig wist een speciaal-
medische behandeling te verkrijgen voor js.es leerlingen, die
allen een kleine operatie ondergingen in neus, keel’ of oor.
Mej. Brugma schrijft, dat zij voor geen enkele leerling
geneeskundige behandeling behoefde aan te vragen, daar
de Hoofden van scholen er reeds voor hadden gezorgd.
Over de methoden van onderwijs zwijgen de verslagen der
drie leerkrachten bijna geheel. Ze ondergingen dan ook
weinig verandering, hoewel zeker geenszins waar is, wat
Mej. V. Dantzig schrijft, „dat het laatste woord hierin wel
gesproken zal zijn.” De Commissie meent, dat by het spreek-
onderwys zoo goed als bij alle onderwijs, steeds gezocht
moet worden naar verbetering, want stilstand is dood.
De Commissie vermeldt tenslotte met voldoening, dat de
salarissen van de onderwijzers in spreken vrij belangrijk
zjjn verbeterd en in overeenstemming gebracht met die der
onderwyzers by het lager onderwijs.
54 VERSLAG ONDERWIJS AAN SPRAAKGEBR. LEERLINGEN.