42
Onteigening in het belang der volkshuisi-esting.
A.
Kwam niet voor.
11 roo n ver o rden ing,
B.
zich telkens herhaalden, en de aanvragers helaas te veel
malen meer met beloften dan met een woning moesten
worden tevreden gesteld.
Uitbreidingsplan, Boute- en
Bouicterbod
Burgemeester en Wethouders achtten het noodig de
op 1 Januari 1920 vervallende verordening tegen beper
king van de woongelegenheid, waarover ten vorigen
jare gunstig geadviseerd was. met het oog op mogelijke
woningvermindering, nog voor langer tijd te be
stendigen en wel tot een jaar na afloop der tegen
woordige buitengewone omstandigheden. De Commissie
ging in haar advies hierin geheel mede en achtte
het zelfs gewenscht bij het eventueel verleenen van
vergunning tot het als woning buiten gebruik
stellen, door verbouwing of afbraak, die vergunning
niet onvoorwaardelijk te verleenen. zooals uit de redactie
der ontwerp-verordening zou voortvloeien, doch zich
hierbij het recht voor te behouden aan deze vergunning
eenige voorwaarden te mogen verbinden. Belangheb
bende zou dan b.v. kunnen worden opgelegd op een
andere plaats een even groot aantal woningen bij te
bouwen als door zijn vergunning tot afbreken of ver-
Ixmwen zouden worden opgeruimd. Aan B. en W. werd
deze zienswijze medegedeeld.
Naar aanleiding van de door den Raad aangenomen
herziening van Bouw- en woonverordening meende de
Commissie alsnog bij de Gedeputeerde Staten, wat zij
vermocht in het werk te sellen om art. 32 en 28 welke
beide betrekking hebben op onbebouwd te laten ruimte
9
VERSLAG DER GEZONDHEIDSCOMMISSIE.