42 10 Den Haag, 8 Januari 1920. Onderwerp Herziening der Bouw- en Woon verordening Afschrift, Brief aan Gedeputeerde Staten van Provincie Zuid-Holland. Door het Gemeentebestuur van ’s-Gravenhage werd destijds ons advies gevraagd omtrent een herziening deY Bouw- en woonverordening voor de gemeente ’s-Graven hage, gelijk die den 7en Mei 1906 is vastgesteld. Deze herziening heeft onlangs haar beslag gekregen en is thans krachtens art. 7, 1 der Woningwet aan de goed keuring van Uw College onderworpen. Wij ontveinzen ons niet dat deze herziening in menig opzicht een verbetering der bestaande verordening mag worden genoemd, al is daarbij niet aan alle wenschen onzer Commissie voldaan. Ten aanzien van een artikel in de nieuwe verordening echter wenschen wij niet zonder meer in de gevallen be slissing te berusten, aangezien het hier een bepaling geldt, die wellicht weder voor jaren een belangrijken en weinig gunstigen invloed zal uitoefenen op de wijze, waarop de verdere uitbreiding der stad zal geschieden. Het gaat daarbij n.l. over de vraag, of het thans niet het tijdstip is, om voor de nieuw te stichten wijken een iets aan de achhterzjjde der perceelen gewijzigd te krijgen. Het le beperkt de bouwhoogte aan de achterzijde, het 2e maakt mogelijk vaststellen der aehter-rooilijnen. Op onze vergadering van 12 December werd bepaald onderstaand schrijven aan Gedeputeerde Staten te ver zenden. VERSLAG DER GEZONDHEIDSCOMMISSIE.

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarverslagen gemeente Den Haag | 1919 | | pagina 1384