I
42
11
ruimere bebouwing te verzekeren dan tot nu toe werd
toegelaten.
Wij hebben hier het oog op liet nieuwe art. 32 der
Bouw- en Woon verordening, dat ten nauwste samen
hangt met het nieuwe art. 28.
Het eerste beperkt de bouwhoogte der perceelen aan
de achterzijde; het laatste maakt mogelijk het vaststellen
van z.g.n. aehterrooilijnen (hier grenslijnen van bebou
wing genoemd) en beperkt aldus de diepte van den bouw.
Beiden hebben mitsdien betrekking op de onbebouwd
te laten ruimte aan de achterzijde der perceelen, en
hebben de strekking een behoorlijke toetreding van licht
en lucht binnen het bouwblok te waarborgen.
Dat de wijze, waarop dit belang in de bouwverordening
verzorgd wordt, van groote beteekenis is voor volkshuis
vesting, behoeven wij hier niet in den breede uiteen te
zetten. Wellicht geldt het hier de uit hygiënisch oogpunt
meest belangrijke bepalingen der geheele verordening.
Immers, ceteris paribus, mag men zeggen, dat een
ruim bebouwde stad gunstiger hygiënische verhoudingen
zal vertoonen dan een dicht bebouwde.
In Engeland, het land, dat ons in woonzeden het naast
staat, hecht men dan ook terecht groote waarde aan een
geringe bebouwingsdichtheid. Een uitvloeisel daarvan is
de eisch, nog onlangs door de Engelsohe Regeering voor
nieuwbouw gesteld, dat er niet meer dan 12 woningen
per acre mogen worden gebouwd. Zulks overeenkomstig
de Engelsche gewoonte om bebouwingsdichtheid tegen te
gaan door het bepalen van het toegelaten aantal wo
ningen per acre.
Van welk een invloed minder dichte bebouwing op den
gezondheidstoestand der bewoners van een groote stad
kan zijn, blijkt, met name voor ons land, wel uit de
onlangs door Dr. Boland, Directeur van den Gemeente
lijken Geneeskundigen Dienst hier ter stede, gepubli-
VERSLAG DER GEZONDHEIDSCOMMISSIE.
I