42 13 laagbouw, is bij rondom opgaande hooge bebouwing eventueel zelfs bekrompen van afmeting te noemen. Aan den nuttigen maatregel van het vaststellen van achterrooilijnen moeten dus noodwendige bepalingen omtrent toegelaten bouwhoogte verbonden worden, aan gezien men anders zijn doel (het openlaten van behoor lijke ruimten aan de achterzijde der woning) niet bereikt. Immers, men weet vooruit niet hoe hoog nu of later de pereeelen zullen worden opgetrokken, en zal dus de toe te laten bouwhoogte in een juist verband moeten brengen met de afmetingen van het terrein, gelegen tusschen de achterrooilijnen. Over dat verband nu gaat het hier, en onze Commissie is van meening, dat het bepaalde 1,1° van het thans aan genomen art. 32 in deze geenszins een gunstigen toestand waarborgt. Met dit nieuwe artikel wordt ml. niets meer bereikt dan hetgeen voor de straatzijde geldt: grootste toegelaten bouwhoogte gelijk aan den afstand tusschen de, rooilijnen. In bet algemeen zal men dus krijgen open binnenterreinen, niet dieper dan de straat breed is; bij zeer breede straten en wegen, eventueel zelfs veel minder diep, terwijl toch de achterzijde voor de bewoning het meest van belang is, daar hier minder verontreiniging van de lucht plaats vindt dan aan de straat Hier blijkt mitsdien van onvoldoend besef van het belang van verder gaande beperkingen in het gebruik van den bouwgrond. Want men kan er van op aan, dat. zoodra de particuliere bouwnijverheid weer aan het bou wen gaat, zij als van ouds zal bouwen tot de uiterste grens, welke de verordening toelaat; ja, zelfs is zoowel bij den bouw van gemeentewoningen als bij de „toe gelaten" woningbouwvereniging soms een streven merkbaar om de grens van de bouwverordening als het normale, inplaats van als een minimum aan te merken. Dat moet er toe leiden die grens wijder uit te zetten dan in de herziene verordening geschied is. VERSLAG DER GEZONDHEIDSCOMMISSIE.

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarverslagen gemeente Den Haag | 1919 | | pagina 1387