42
14
Waar die verordening thans bepaalt dat geen deel van
een gebouw mag uitsteken buiten het vlak, dat op de
tegenovergelegen achter-rooilijn een hoek van 45° vormt
met het ter hoogte van het straatpeil getrokken horizon
tale vlak, is door onze Commissie destijds aan het Ge
meentebestuur geadviseerd daarvoor te nemen het vlak,
dat gaat, niet door de tegenovergelegen achter-rooilijn
maar door een lijn getrokken in het midden tusschen de
achter-rooilijnen van het blok, zulks met behoud van
den boven omschreven hoek van 45c.
Het verschil springt in het oog.
Een bepaling in laatst bedoelden vorm houdt practisch
de achtergevels der huizen verder uiteen.
Men krijgt daarbij, wanneer de perceelen voor en
achter even hoog, en wel tot de maximum bouwhoogte
aan de straatzijde, zijn opgetrokken, aan de achterzijde
der perceelen minstens de dubbele straatbreedte.
Naar onze meening geenszins een overdreven eisch.
Veeleer een minimum, want wat volgens de herziene
verordening mogelijk zal zijn, komt ons voor aanmerke
lijk te blijven beneden hetgeen men redelijker wijze voor
een gunstige stadsontwikkeling in de naaste toekomst
mag eischen.
Mutatis mutandis geldt hetzelfde voor hetgeen de her
ziene verordening bepaalt in art. 32, 1, 20. Verder zou
de hoek van 60° op de achter erf schei ding moeten worden
teruggebracht tot 45°. Het geldt hier blokken, waarvoor
geen achter-rooilijnen zijn vastgesteld, tengevolge waar
van men zich hier moet blijven behelpen met het begrip
achtererfscheiding.
Op bovenstaande gronden nemen wij de vrijheid Uw
Collage dringend te verzoeken het daarheen te leiden,
dat alsnog art. 32 der Bouw’- en woonverordening van
’s-Gravenhage in den aangegeven zin wordt gewijzigd.
VERSLAG DER GEZONDHEIDSCOMMISSIE.