58
20
VERSLAG DER KAMER V. KOOPHANDEL EN FABRIEKEN.
de Minister van Waterstaat mede, dat de nieuwe kabel
tusschen Amsterdam en Rotterdam naar alle waarschijn
lijkheid op 1 Juli 1920 voor indienststelling gereed zou zijn
en dat eerst tegen dien datum, mede in verband met het
dan gereed zijn van de nieuwe telefooncentrales van ge
noemde steden, een flinke verbetering in het telefoonver
keer zal kunnen worden verwacht.
De Kamer sloot zich aan bij de stemmen, die zich ver
hieven tegen het voortbestaan der N. V. Centrale Bouw
materialen Voorziening en der Nederlandsche Uitvoer-
maatschappij. Ten opzichte van de Centrale Bouwmate
rialen Voorziening nam de Kamer aanvankelijk een af
wachtende houding aan, doch sedert de Kamer zoowel uit
de verdere rapporten uitgaande van de Commissie van Actie
tegen de N. V. Centrale Bouwmaterialen Voorziening als
door eigen onderzoek nader was gebleken, dat de vrije handel
door de Centrale Bouwmaterialen Voorziening werd ge
schaad, zonder dat naar haar oordeel een doelmatiger of
goedkooper wijze van bouwen door de Centrale Bouw
materialen Voorziening mogelijk werd gemaakt, sprak zij
als haar oordeel uit. dat zonder uitstel ingevolge art. 26 der
statuten der Centrale Bouwmaterialen Voorziening, tot
liquidatie dezer maatschappij behoorde te worden besloten,
met welk oordeel zij de Commissie van Actie in kennis
stelde.
Inzake de Nederlandsche Uitvoer Maatschappij, wendde
zij zich in de eerste plaats tot den Minister van Landbouw,
Nijverheid en Handel in verband met de afgifte van con
senten voor gezouten haring, bokking en gezouten visch.
Zij wees er op, dat met het afgeven van consenten meestal
een termijn van 10 dagen verliep en dat door het lange
verpakt staan in kisten het artikel bokking zeer in con-
sumptiewaarde verminderde, terwijl zij het uitvoerrecht
op versche visch, dat destijds 7 cent per K.G. beliep, welk
bedrag over het verpakte artikel geheven werd, te hoog
achtte. De Kamer kan er met voldoening melding van
maken, dat zij zeer spoedig daarop van den Minister de
mededeeling ontving, dat de termijn voor consentverlee-
ning voor den uitvoer van bokking aanmerkelijk verkort
werd en dat deze gelijk gemaakt werd aan die voor versche
visch, terwijl het uitvoerrecht voor versche visch van 7
cent op 2 cent per K.G. werd teruggebracht.
In het najaar van 1919 wendde zij zich andermaal tot
den Minister van Landbouw, terzake van de heffingen,
welke door tusschenkomst van de N.U.M. werden gelegd
op artikelen, W’aaraan hier te lande allerminst schaarschte
bestaat en waarvoor niettemin de uitvoerverboden van