80
9
VERSLAG BEWAARSCHOOLAKTE-EXAMENS.
OPVOEDING EN ONDERWIJS.
onderzoek der Commissie. Met genoegen werd opgemerkt,
dat de, meeste eandidaten het geleerde over spreken in de
practijk toepassen. Slechts enkele schoten in dit opzicht
te kort. Sommige eandidaten onderwierpen zich aan het
onderzoek, zonder eenig onderricht in spreken te hebben
genoten. Er werd gevraagd naar de verschillende wijzen
van ademhalen, naar de voor- en nadeelen er van en vooral
naar het doel met het oog op spreken en zingen. De eandi
daten moesten verklaren de vorming van klanken, hun
verdeeling; waarop de verdeeling der klinkers in reeksen
berust; hoe de medeklinkers worden onderscheiden; de
samenstellende deelen van tweeklanken. Het strottenhoofd,
de stembanden en het stellen en spannen er van, wat stem
is. liet timbre, de luchtweg, de vernauwing of afsluiting
er van waren o. m. punten, die ter sprake kwamen.
Het schriftelijk werk der eandidaten was over ’t alge
meen niet bevredigend. De meesten bleken het onderwerp
verkeerd opgevat te hebben, en zij. die zich aan de opgave
hadden gehouden, hadden haar voorbeelden meestal niet
aan het eigenlijke onderwijs ontleend. Er was slechts één
opstel, waarvoor het cijfer 8; vier, waarvoor 7 kon toege
kend worden; maar verreweg het grootste gedeelte kreeg
een onvoldoend cijfer.
Het viel de Commissie op, dat zoo weinigen toonden te
begrijpen, wat door „doen” wordt verstaan, en dat bijna
geen enkele candidaat goed had uiteengezet, hoe het hoofd
beginsel van Fröbel, dat denken en doen hand aan hand
moeten gaan, in de bewaarschool zijn toepassing vindt.
Moet de Commissie misschien de onvoldoende resultaten
op rekening stellen van den invloed, dien examen-doen op
veel eandidaten uitoefent en die haar belet zich rustig
rekenschap te geven van de bedoeling van bet onderwerp
en er zich in te verdiepen? Zij is er toe geneigd, nu zij bij
het mondeling onderzoek de ervaring opdeed, dat ver
schillende eandidaten niet alleen voldoende de practijk van
de bewaarschool kenden, maar ook in eenvoudige woorden
rekenschap wisten te geven van de gronden, waarop zij
berust. Toch waren er nog al te veel, die zich onbeholpen
uitdrukten, veel te veel groote woorden gebruikten, en niet
in staat waren door een typisch voorbeeld, aan de practijk
ontleend, te toonen, dat zij begrepen, wat zij zeiden. Meer
dan één candidaat had in haar opstel beweerd, dat do
onderwijzeres in de klasse moet optreden als een despoot,
zij het als een verlicht despoot, maar gevraagd naar de