83
4
VERSLAG GEMEENTELIJKE SCHOOLARTSENDIENST.
getreden vlektyphus onzen dienst dwong met alle krach!
aan het werk te gaan om dit gevaar van onze gemeente
af te wenden.
Daar als vaststaand mag worden aangenomen, dat deze
hoogst gevaarlijke ziekte wordt verspreidt door verschil
lende soorten van luizen, werd door B. en W. aan de ver
schillende hoofden van scholen een circulaire gezonden,
d.d. 21 Februari 1919, met verzoek onverwijld mededeeling
te doen aan den Directeur van den Gemeentelijken Ont-
smettingsdienst van kinderen die kleerluizen bij zich
droegen.
De schoolboden werden tot nader onderzoek gesloten.
Aan den Schoolartsendienst werd opgedragen de geheele
schoolbevolking aan een nauwkeurige inspectie aan de
lijve te onderwerpen, zoowel op hoofd- als op kleerluizen.
Dientengevolge werd den 26en Maart 1919 aan B. en W.
het verzoek gedaan den dienst tijdelijk met meerdere ge
diplomeerde verpleegsters te versterken opdat in zoo kort
mogelijken tijd zooveel mogelijk kinderen konden worden
nagezien op verschillende vormen van onrein.
De ervaring leerde ons dat twee schoolzusters voor dit
werk geheel onvoldoende was. Elk kind moest worden
uitgekleed en alle kleeren worden nagezien evenals de
hoofden.
Hier trad reeds het geval op dat een ervaren gediplo
meerde verpleegster voor den dienst van grooter nut was
dan niet geschoolde hulpkrachten. Men moet de kleerluizen
en hunne eieren eerst goed hebben gezien om ze te kunnen
constateeren. Dit leeren alleen de ervaring en de praktijk.
B. en W. gingen terstond met dit voorstel accoord, zoodai
reeds een paar dagen na het gedane verzoek machtiging
werd verleend om meerdere hulp te requireeren. Als hulp-
schoolzusters traden op de dames J. S. van der Ent en
P. Breedveld, beide langdurig werkzaam geweest bij de
Nederlandsche Ambulance te Gleiwitz, en bij de onthiizing
der vluchtelingen uit Noord-Frankrijk op het laatst van
het jaar 1918.
Dat ook onze schoolzusters bij dit gevaarlijke werk, zoo
veel in ons vermogen was, werden, voorzien van alle mid
delen die dienstig kunnen zijn om het gevaar voor infectie
tot een minimum te beperken, spreekt vanzelf.
Maar de ervaring heeft geleerd, en ik wijs hierbij op I
hetgeen in Rotterdam is geschied, dat dit onderzoek naai' I
luizen hoogst gevaarlijk kan zijn, en ik acht het mijn
plicht aan onze vier schoolzusters een woord van lof te
brengen voor hun moed en volharding gedurende die
maanden betoond bij een ingespannen en zeer viezen arbeid.