15
2
VERSLAG DER WERKLOOSHEIDSVERZEKERING.
Door het geven van bijslagen op de uitkeeringen der
kassen en het steunen van de z.g.n. „uitgetrokkenen”, d.z.
zij, die reeds het reglementair aantal dagen uitkeering
hebben genoten, hebben deze instellingen de werkloosheids
verzekering het hoofd boven water doen houden en haar
voor mislukking bewaard.
In den loop van het jaar 1919 gaf echter het Kon. Nat.
Steuncomité aan de Regeering te kennen, dat het zijn werk
zaamheden voor een groot deel wensehte te beëindigen, met
het oog op den zeer langen duur der crisis, waarop de door
dit Comité georganiseerde steunregeling niet was berekend,
zoodat reeds verschillende misbruiken ingeslopen waren,
b.v. door steunverleening aan hen, die daarop geen aan
spraak konden maken. De Regeering deelde dit standpunt
en nam maatregelen om den tot nu toe verleenden steun
op andere grondslagen te vestigen.
Daarmede was voor de werkloosheidsverzekering een
eritiek oogenblik aangebroken. Van de thans te nemen
maatregelen zou immers voor een groot deel de toekomst
der verzekering afhangen; daardoor zou beslist worden, of
zij voortaan gedoemd zou zijn een kwijnend bestaan te
leiden dan wel of zij door het toevoeren van nieuwe levens
sappen in staat zou worden gesteld, zich nog breeder en
krachtiger te ontwikkelen.
Gelukkig toonde de Regeering een open oog te hebben
voor de zegenrijke werking van dit bij uitstek sociale
instituut en wensehte zij die maatregelen te nemen, waar
door het voortbestaan en een voortgaande, geleidelijke
ontwikkeling verzekerd werden.
Zij stond daarbij voor deze moeilijkheid, dat zij een
regeling moest treffen, die de kassen in staat zou stellen
het hoofd te bieden aan de nog steeds in ernstige mate
heerschende crisiswerkloosheid, doch mede er op gericht
moest zijn, de verzekering zoo zeer uit tebreiden, dat ieder
die behoorde verzekerd te zijn, daartoe ook zou kunnen
overgaan. Het moest dus worden een overgangsregeling,
een terugkeer tot een normale functioneering der werk
lozenkassen, zoodat de hulp der steuncomité’s overbodig
werd, welke regeling echter een zuivere ontwikkeling der
verzekering niet in den weg zou mogen staan.
De Regeering meende met het oog daarop scheiding te
moeten maken tusschen hulp van blijvenden en van tijde-
lijken aard. De eerste zou moeten plaats hebben door her
ziening van de regeling, neergelegd in het Werkloosheids
besluit 1917, welke de grondslag moet blijven waarop de
wettelijke regeling tot stand moet komen. De tijdelijke
hulp zou vooral moeten dienen om een geleidelijken over-