15 4 VERSLAG DER WERKLOOSHEIDSVERZEKERING. ringswege helpend op te treden en daartoe zou de Werk- leosheidsverzekeringsnoodwet den weg openen. Voorwaarde voor deze hulp was echter, dat de herziening der regle menten in bovenaangegeven zin zoo snel mogelijk zou worden ter hand genomen. Het wetsontwerp werd vastgesteld als de Wet van den 31en October 1919 en opgenomen in Staatsblad no. 620, ze trad op 3 November d.a.v. in werking (zie bijlage III). In het begin des jaars was bij Koninklijk Besluit van 9 Januari 1919 een wijziging in het Werkloosheidsbesluit gebracht, welke als bijlage I is opgenomen. De uit de wet voortvloeiende kosten moeten door het Rijk en de gemeenten ieder voor de helft worden betaald. Vooral met het oog op de verplichte medewerking der gemeenten werd deze tijdelijke steunverleening in den vorm van een wet gegoten, zoodat zich thans het eigenaardige verschijnsel voordoet, dat, terwijl de materie der werkloos heidsverzekering zelf bij Koninklijk Besluit is geregeld, een tijdelijke aanvulling daarvan bij de wet is tot stand gekomen. De wijze van uitvoering der wet werd door den Minister van Arbeid door middel van eenige circulaires ter kennis van de Gemeentebesturen gebracht en bovendien monde ling besproken met vertegenwoordigers van die besturen en van de vakorganisaties in eenige bijeenkomsten, waar van die te Amsterdam op 24 October 1919 namens deze gemeente door de heeren J. I. den Ouden en J. C. van de Rovaart werd bijgewoond. Omtrent de uitvoering werd in hoofdtrekken het volgende bepaald. De verhoogde bijdragen zouden op 3 November of zoo kort mogelijk daarna ingaan. Aangezien het voor de kasbesturen onmogelijk zou zijn onmiddellijk de verhoogde uitkeeringsbedragen gedurende den verlengden termijn uit de kassen te betalen, zonder gevaar te loopen van spoedige uitputting der kassen, werd bepaald, dat de kassen in 1919 alleen uit eigen middelen zouden behoeven te betalen de oude, nog in de reglementen genoemde uitkeeringsbedragen gedurende de nog niet ver lengde reglementaire termijnen. Aan de werkloozen zou evenwel reeds vanaf 3 November het verhoogde uitkee- ringsbedrag worden verstrekt. Het verschil tusschen het oude en het nieuwe bedrag zou dan den in de wet bedoelden bijslag vormen, die voor rekening van Rijk en Gemeente komt. Bovendien zouden de uitgetrokkenen, van 3 November tot het einde des jaars weder voor uitkeering in aanmer-

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarverslagen gemeente Den Haag | 1919 | | pagina 358