15 22 ver- VERSLAG DEH WERKLOOSHEIDSVERZEKERING. niet te schrappen, en moest daartoe van de zijde van het gemeentebestuur aandrang worden uitgeoefend. Voorts openbaarde zich hier en daar wel eens een streven, om de verantwoordelijkheid, die het kasbestuur behoort te dragen ten opzichte van de beslissing omtrent al of niet uitkeering, op het gemeentebestuur af te wentelen. In eenigszins twijfelachtige gevallen werd dan gevraagd „of men mocht uitkeeren”. Al werd in enkele dier gevallen wel eens een voorloopig onderzoek ingesteld en het resul taat daarvan medegedeeld, toch werd den betrokken be stuurders er steeds op gewezen, dat het Hoofdbestuur ten slotte het orgaan is, dat de beslissing moet nemen. Gedurende 1919 werd slechts tweemaal officieel bezwaar gemaakt tegen onrechtmatig verstrekte uitkeeringen, in het ééne geval aan 24 leden, die tengevolge van uitsluiting werkloos waren, in het andere geval aan twee leden, die door eigen schuld ontslagen waren en bovendien niet waren ingeschreven bij de Gein. Arbeidsbeurs. De geschiedenis van één dier bezwaren is wel waard aan de vergetelheid te worden ontrukt en volgt daarom eenigs zins uitvoerig hieronder. Tegen een door Burgemeester en Wethouders gestelde eiseh tot terugstorting van onrechtmatig verstrekte uit keeringen werd door de betrokken organisaties beroep ingesteld bij den Minister van Arbeid. Op een korten tijd daarna van dien Minister ontvangen verzoek om inlich tingen werd onmiddellijk geantwoord. Tot hun verwon dering ontvingen Burgemeester en Wethouders, thans van den Directeur van den Dienst der Werkloosheidsverzeke ring en Arbeidsbemiddeling, een verzoek om nadere inlich tingen één dag vóór het verstrijken van den in artikel 11 van het Werkloosheidsbesluit 1917 genoemden termijn van twee maanden, binnen welken door den Minister op het ingestelde beroep moet zijn beslist, wil de organisatie tot terugstorting der onrechtmatig uitgekeerde gelden plicht zijn. Zij meenden op dezen brief niet anders te kunnen ant woorden, dan dat het hun onder deze omstandigheden overbodig leek de verlangde inlichtingen te verstrekken. Aangezien genoemde Directeur echter mededeelde het des niettegenstaande toch zeer op prijs te zullen stellen alsnog nader te worden ingelicht, onder opmerking, dat het in geschillen als het onderhavige meestal principieele kwes ties betreft en dus een uitspraak in hoogste ressort toch nog wel van belang is te achten, hebben Burgemeester en Wethouders, hoewel het principieele der zaak niet kunnende toegeven, ten deele aan het verzoek voldaan, voorzoover

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarverslagen gemeente Den Haag | 1919 | | pagina 376