22
6
VERSLAG GEM. HAVENDIENST.
spoedig genoeg verwijderd kon worden, wanneer het aantal
dagen, dat gewerkt kon worden gering is door veel slecht
weer. Daarbij komt, dat de wettelijke diepte zoo gering is,
dat het baggervaartuig slechts enkele uren per hoogwater-
getij kan werken. Wanneer de haven op grooter diepte ge
bracht mocht worden, dan zou langer gewerkt, en een
baggervaartuig van grooter capaciteit in werking gesteld
kunnen worden.
Klachten over deze diepte waren talrijk en werden deze
door belanghebbenden ook herhaaldelijk in de plaatselijke
bladen geuit. In 1919 bleven 82 vaartuigen langer of korter
tijd aan den grond in de buitenhaven vastzitten, terwijl
140 maal werd vastgesteld, dat de vaartuigen of stootten,
of over den grond werden gesleept.
De kustvaart bleef beperkt tot de Seheveningsche Schok-
kervloot, vermeerderd met slechts zeer enkele vaartuigjes
van andere kustplaatsen. De toestand van vóór den oorlog,
toen een groot deel der Zuiderzee vloot in den zomer hier
marktte, is nog niet teruggekeerd.
Van Seheveningen namen 49 schokkers en 30 garnalen
booten aan deze visscherij deel.
De resultaten waren bevredigend.
15 stoom visschers vaar tuigen deden gezamenlijk 161 reizen
op de Seheveningsche haven, waarvan 123 met versche visch
en 38 met haring. De exploitatiekosten waren echter zoo
hoog, dat het visscherijbedrijf met dit soort vaartuigen niet
rendabel was.
Geleidelijk worden deze schepen dan ook verkocht en telt
Seheveningen nog maar enkele van deze vaartuigen onder
zijn vloot.
Een zeer groot blijk van Hare belangstelling in de
visscherij gaf H.M. de Koningin, door op 3 Juli, slechts
vergezeld van een zeer klein gevolg, met de schokker
SCH 12 ter visscherij uit te varen. De schokker, gevolgd
door de motor-reddingboot der Noord- en Zuid-Hollandsche
Reddingma.atschappij, bleef een uur of vijf visschen en
keerde toen in de haven terug.
In visscherijkringen werd dit blijk van belangstelling
ten zeerste op prijs gesteld.
Vanwege het Departement van Oorlog werd medegedeeld,
dat op het behoud der pontons, die in verband met de
defensiesbelangeu voor rekening van de Gemeente in de
haven aanwezig moesten zijn, geen prijs meer werd gesteld.
Door Burgemeester en Wethouders werd daarom besloten,