32 Ingevolge het bepaalde bij art. 22 van de Verordening op het Grondbedryf (Verz. 1919 No. 32) worden de in erfpacht uitgegeven terreinen en de, aan den Woningdienst in gebruik gegeven gronden onder den naam „Rentegevende Eigendom men” zelfstandig geadministreerd. Door deze bepaling, waarmede bü de samenstelling van de begrooting 1919 uiteraard geen rekening kon worden gehouden, zijn belangrijke verschillen tusschen de geraamde en de werkelijke bedragen der rekening over dit dienstjaar ontstaan en is vergelijking in eenige gevallen vrijwel on mogelijk. Zoo is op den gewonen dienst een batig saldo geraamd van f 70.386,de rekening echter toont op de districten een nadeelig saldo ad f 354.196,94® en op de rentegevende eigendommen een batig saldo ad f 154.824,56®, per saldo een verlies op den gewonen dienst ad f 199.372,38. Dit groote nadeelige saldo vindt in hoofdzaak zyn oor zaak in de, per 1 Januari 1919, plaats gevonden hebbende hertaxatie der beschikbare terreinen. Bij deze hertaxatie toch werd op de districten IV en VI een beduidend verlies geconstateerd, tengevolge waarvan overeenkomstig het bepaalde bij art. 9 van meergenoemde Verordening de leeningsrente betreffende deze districten niet meer kon worden bijgeschreven, waardoor resp. f 107.786,93 en f 114.741,84 ten laste van den gewonen dienst moest komen. Ofschoon tengevolge der hertaxatie, vele overbelaste ter reinen, door de nieuwe waardebepaling naar de betrekke lijke districten werden overgebracht, en de ter zake ver schuldigde leeningsrente niet ten laste van den gewonen dienst werd gebracht, waren bij den zeer belangrijken inbreng per 1 Januari en 1 Juli van dit jaar, eenige groote eigendommen betrokken, die overbelast bleken te zijn. Voorts komt de leeningsrente betrekking hebbende op de „rentegevende Eigendommen” eveneens ten laste van den gewonen dienst. Om vorenstaande redenen werd ten laste van den gewonen dienst gebracht f 477.117,65 aan leeningsrente en f69.155, aan atiossing, voor welke posten in totaal slechts f201.250, was begroot. De inkomsten, begroot op f 353.587,96 bedroegen in to taal f 468.163,05®. Eensdeels is dit het gevolg van een hoogere huuropbrengst (n.l. f 41.504,24® meer dan de raming) in verband met voren genoemden inbreng; overigens spruit het verschil voort uit een hoogere opbrengst aan erfpachtscanon. De erfpachten toch brachten f 26.436,08 meer op dan was geraamd. 25 VERSLAG STADSONTWIKKELING EN VOLKSHUISVESTING.

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarverslagen gemeente Den Haag | 1919 | | pagina 909