31
21
enkel ten gevolge kan hebben dat er weinig of niets
tot stand komt.
Naar onze meening behoort een Gemeente als den
Haag ten behoeve van een zoo groot belang als het
onderhavige, zich niet te onttrekken aan de regeling
van het Kon. Besluit van 6 November 1919, krach
tens welke regeling 25 der totale bijdrage ten
laste der gemeente blijft.
Wat zijn nu de bezwaren, die kunnen worden
aangevoerd tegen een „goedkoope” credietverstrek-
king van Rijkswege aan de particuliere bouwnijver
heid zooals de Directeur zich die denkt?
Vooreerst rijst de vraag of men niet veel ver
standiger en veel eenvoudiger doet en daarbij ten
slotte ook nog goedkooper uit is, wanneer men een
premie uitlooft voor elke gereedgekomen midden-
standswoning, welke premie dan voor 75 door
het Rijk en voor 25 door de Gemeente gedragen
wordt. De grootte van de premie kan nader bekeken
worden. Het staat allerminst vast, dat het hier zon
moeten gaan om groote bijdragen a fonds-perdu.
De ervaringen van den Directeur van het Bouw- en
Woningtoezicht te Amsterdam wijzen niet op de
noodzakelijkheid van een hooge premie. Het schema
B. van den Directeur van den Rotterdamschen
Woningdienst, (zie Tijdschrift voor Volkshuisves
ting le jaarg. No. 5, pag. 129), dat zooveel instem
ming gevonden heeft in de kringen der bouwonder
nemers, gaat uit van eenigszins hoogere bijdragen
(f 1300,tot f 2000.— per woning naarmate van
het oppervlak),' maar men mag zeggen dat men met
een bijdrage ineens van f 1000,— per kleine midden-
standswoning op het oogenblik waarschijnlijk reeds
een heel eind zou komen. Als hiervan f 250,ten
laste van de Gemeente blijft en in de eerstvolgende
jaren 1000 kleine middenstandswoningen per jaar
worden bijgebouwd, zou de Gemeente voor dat be
lang gedurende een jaar f 250.000,moeten uit
trekken, wat toch zeker niet boven haar financieele
kracht zou gaan.
Maar en ziehier het tweede bezwaar tegen het
VERSLAG DER GEZONDHEIDSCOMMISSIE