53
3
J. WINKLER PRINS.
Want zie, hoe frisch
De morgen is;
Reeds liggen ris
Aan laag op laag de halmen:
Maar ach! de leeuwrik vaart bang omhoog
En heeft geen moed, aan den blozenden boog
Zijn jubelzang te galmen!
8.
9.
10.
11.
12.
13.
14.
15.
17.
18.
19.
20.
21.
NEDERLANDSCHE TAAL.
(9’/211 uur.)
1.
2.
3.
4.
5.
6.
7.
1.
2.
3.
4.
SCHRIJVEN.
(99!6 uur.)
Schrijf het onderstaande in gewoon loopend schrift. De
nummering der regels er bij.
Opstel naar keuze:
Het ouderlijk huis.
Ziek geweest.
Levensgeschiedenis van een hond, door hemzelf verteld.
Bedenk een verhaal, waaruit de waarheid blijkt van
het spreekwoord: De kruik gaat zoolang te water, tot ze
breekt.
Tot blij getik
En dof gebik,
Klik-klik, klik-klik,
Van hamers klinkt op de sneden:
Tot seheermesscherp de zeis weer blinkt
En ’t maaiersliedje lustig klinkt
Nu de zeis weer komt aangesneden!
MAAIERS.
Daar gaan ze weer!
Daar staan ze weer!
Daar slaan ze ’tneer
Het gras bij *t morgenkrieken,
En halen de zeisen telkenkeer
Langs 't wuivende pluimveld heen en weer
Als blinkende molenwieken.
werd, in overeenstemming met het bepaalde in art. 3 der
Verordening op het examen, gehouden te Rotterdam en te
’s-Gravenhage op 18 Juni 1920.
Het schriftelijk werk bestond uit de volgende opgaven:
VERSLAG BEWAARSCHOOLAKTE-EXAMENS.
16.