7
11
VERSLAG BURGERLIJK ARMBESTUUR.
Aan 281 personen werd op voorschrift van een behande
lend geneeskundige een breukband of ander instrument ver
schaft; dit getal wijst op eene vermeerdering bij het vorig
jaar van 8 instrumentende uitgaven bedroegen f 2 851,35.
Bovendien werd aan bijdragen voor speciale orthopaedische
instrumenten (kunstgebitten enz.) uitgegeven f 966,
Voor de verstrekking van brillen in hoofdzaak aan
schoolgaande kinderen werd uitgegeven f 1 535,15.
Voor het bekomen van specialistische hulp werden aan
onvermogenden uitgereikt 97 kaarten.
In de geneeskundige verzorging waren bovendien de ver
zorgden in de Diaconiegestichten der Nederl. Hervormde
Gemeente, het gesticht voor oude mannen en vrouwen der
Nederl. Israëlietische Gemeente, de gestichten van het
Roomsch-Katholiek Parochiaal Armbestuur, het Weeshuis
der Evang. Luthersche Gemeente, het Bestedelingenhuis en
het Doorgangshuis.
De volgende tabel geeft een overzicht van het aantal
afgegeven bewijzen voor geneeskundigen onderstand, van
het aantal afgegeven verklaringen tot geheel of gedeeltelijk
kostelooze verpleging in het Gemeenteziekenhuis en in die
ziekeninrichtingen waarmede overeenkomsten zijn aange
gaan, benevens het aantal afgegeven breukbanden en andere
orthopaedische instrumenten.
Het verleenen dier verzorging is opgedragen aan den
Gemeentelijken Geneeskundigen Dienst krachtens art. 1 en
7 der Verordening No. 13 van 1913.
Aan vrouwen, die niet tot de gewone armlastigen behoo
ren. doch tengevolge der buitengewone tijdsomstandigheden
niet bij machte zijn hare verloskundige hulp geheel te be
kostigen van de door haar zelve gekozen vroedvrouw, kan
eene bijdrage worden verleend van ten hoogste f 7,
Dit kwam 26 maal voor.
IV. Geneeskundige Verzorging.
De geneeskundige armverzorging omvat, ingevolge art. 33
der Armenwet: genees-, heel- en verloskundige behande
ling, levering van genees- en verbandmiddelen benevens
verpleging en wordt volgens art. 33 van het Reglement op
het Burgerlijk Armbestuur Verzameling 1914 No. 2 verstrekt
aan personen waarvan gebleken is, dat zij:
a. zich die hulp uit eigen middelen niet kunnen verschaffen,
b. die hulp niet door tusschenkomst van kerkelijke of bij
zondere instelling van weldadigheid kunnen verkrijgen.