9
2
VERSLAG DER WERKLOOSHEIDSVERZEKERING.
Opheffing Gemeentelijk Werkloozenfonds.
Tengevolge van de inwerkingtreding van het Werkloos
heidsbesluit 1917, waardoor de uitvoering der werkloosheids
verzekering in handen van Burgemeester en Wethouders
kwam te berusten, verminderden de werkzaamheden van
het Gemeentelijk Werkloozenfonds geleidelijk, totdat op 8
Maart 1919 de laatste uitkeering geschiedde.
Gedurende den sedert verloopen tijd bleek er geen behoefte
meer te bestaan aan de instandhouding van dit fonds, zoodat
het Burgemeester en Wethouders in den loop van het jaar
wenschelijk voorkwam om tot definitieve opheffing over te
gaan en in verband daarmede de Verordening op het Ge
meentelijk Werkloozenfonds in te trekken.
Hiertoe besloot de Gemeenteraad in zijn vergadering van
17 Juli 1920 en het batig saldo van bedoeld fonds, hetwelk
f 12 251,86 bedroeg, werd in de Gemeentekas gestort.
Tegelijkertijd besloten Burgemeester en Wethouders de
door hen ingestelde Commissie van Advies voor de werk
loosheidsverzekering op te heffen.
Deze Commissie was bedoeld als opvolgster van het Bestuur
van het Gemeentelijk Werkloozenfonds; haar taak Zou zjjn
voorlichting van Burgemeester en Wethouders bij de uit
voering der werkloosheidsverzekering. De ontwikkeling dier
funetionneeren der werkloozenkassen is uiteraard zoowel in
het belang der verzekerden, als in dat van Rijk en Gemeente.
Om deze reden besloot de Minister van Arbeid dan ook om
tjjdelijk een verhoogd subsidiepercentage van Rijk en
Gemeente toe te staan, hetgeen immers mogeljjk was gemaakt
door de bij Koninklijk Besluit van 4 Augustus 1919 (Staatsblad
No. 533) tot stand gekomen wyziging van het Werkloos
heidsbesluit 1917.
Voorts dient er melding van te worden gemaakt, dat
voor werklooze arbeiders in die vakken, welke na de
oorlogscrisis niet normaal zijn geworden of gebleven en
waarvoor de door de Regeering getroffen regelingen bij de
opheffing van het K. N. Steuncomité onvoldoende zijn ge
bleken, z.g. Commissiën van Steunverleening zjjn ingesteld,
terwijl ook de werkloosheid zooveel mogelijk werd bestreden
door „werkverschaffing”.
Bovendien werd, met het oog op de ernstige bedrijfs-
slapte, die zich in het najaar in verschillende takken van
industrie deed gevoelen of gevreesd werd, voor werkgevers
de mogelijk geopend om, wanneer zij bereid waren tot het
verleenen van steun aan hunne werklooze arbeiders, van
Rijk en Gemeente subsidie in de uitkeeringen te verkrygen.