9
6
VERSLAG DER WERKLOOSHEIDSVERZEKERING.
HOOFDSTUK III.
Overzicht van den stand der arbeidsmarkt.
Het totaal aantal verzekerde leden te ’s-Gravenhage be
droeg op 31 December 1920 dus 21.962 (1919: 22.627), zijnde
5,7 pCt. van alle in Nederland verzekerden.
Wanneer men een blik werpt op het afgeloopen jaar, dan
valt het op, dat de algemeene toestand van de verschillende
bedrijven tot aan de laatste maanden bevredigend, ja, soms
zelfs goed is te noemen. Immers, vielen gaandeweg ver
beterende verhoudingen waar te nemen.
In verschillende ondernemingen ondervond men echter
nog de gevolgen van den lagen stand van vreemde valuta’s,
hetwelk nog een niet te onderschatten nadeelige factor vormde.
Terwijl ongeschoolde arbeiders over het algemeen in
voldoende en vaak zelfs overvloedige mate te verkrijgen
waren, was er in sommige bedrijven, vooral in de bouw
vakken en in de metaalindustrie, dikwijls te weinig aanbod
van voor het bedrijf, bruikbaar personeel of van bepaalde
vaklieden. Hierin trachtte men echter te voorzien door
plaatsing van buitenlanders.
Over het algemeen nam de werkloosheid, als gevolg van
de malaise, in het laatst van het jaar toe.
Bijzonder vermeld dient te worden de toestand in het
visscherijbedrijf.
De in het verslag van het vorig jaar reeds gemelde
handelsmoeilijkheden, als gevolg van de daling der buiten-
landsche valuta, waren ook dit jaar nog oorzaak van den
slechten bedrijfstoestand der zeevisscherij.
Het aantal stoomtreilers, dat visch aanvoerde, vormde ook
als gevolg daarvan slechts een klein deel van de Scheve-
ningsche stoomtreilvloot. Men ging dit jaar laat (begin
Juli) ter haringvisscherij, terwijl de vangst over het alge
meen in het begin slecht was.
De werkloosheid in dit bedrijf was in het voorjaar zeer
groot, waarbij kwam, dat door den Minister van Arbeid
werd bepaald, dat aan werklooze zeevisschers, die geen
recht op> uitkeering uit een werkloozenkas meer hadden,
van 1 Mei 1920 af geen uitkeering meer mocht worden
verstrekt.