25 2 VERSLAG DER GEMEENTELIJKE BIOSCOOPCOMMISSIE. deel uitmaakt van een seriefilm niet daarom alleen al te mogen afkeuren, omdat, al is tusschen de onderdeden ver band gelegd, deze gewoonlijk wel zoo zijn ingericht, dat zy als een zelfstandige voorstelling is te beschouwen, waarvan een keuring als zoodanig is te eischen. De Commissie, qua talis, heeft bij de keuring geen kennis genomen van de vertooning der z.g. Schündfilms, die zoo veel stof heeft opgejaagd; zij heeft evenwel de aandacht van den Burgemeester op dergelyke afkeurenswaardige vertooningen gevestigd. Naar aanleiding van een en ander en het verschynen van het rapport der Staats-Commissie in zake maatregelen ter bestryding van het zedelyk en maatschappelijk gevaar aan bioscoopvoorstellingen verbonden, werd door den Burge meester het advies gevraagd over eenige wijzigingen in de speelvergunning ontworpen. Daarin was een drieledig toe zicht opgenomen. Vooreerst op voorstellingen die toegankelyk zouden zyn voor kinderen beneden 14 jaar, en waar slechts films zouden mogen worden vertoond, die niet alleen onschadelijk, maar speciaal geschikt voor hen zouden moeten zijn. Daarnaast een keuring van films die aan jeugdige personen tusschen 14 en 18 jaar mogen vertoond worden en waarbij men de oude negatieve normen zou moeten aan leggen, en ten slotte een toezicht op de overige voorstellingen voor volwassenen, waarop geen films zouden mogen gedraaid worden, strijdig met de goede zeden of de openbare orde. De Burgemeester riep de hulp der Commissie in, wier taak hierdoor zeer zou worden vergroot en die derhalve zou moeten worden uitgebreid, ten einde hem bij die drieledige keuring voor te lichten. De Commissie heeft dubbele kinderkeuring, door haar indertijd zelf ontworpen en voorgestaan in de Algemeene Vergadering van de Vereeniging van Bioscoop-Commissies en door deze overgenomen, zeer toegejuicht en zich onmid dellijk daartoe beschikbaar gesteld. Over het op zich nemen van de keuring ook voor volwassenen bestond verschil van opvatting. Sommige leden zagen daarin een censuur waarvoor zy huiverig warenandere wezen er op, dat hier geen sprake was van de invoering eener nieuwe censuur, doch slechts voorlichting werd gevraagd door den Burgemeester voor de uitvoering van de taak hem door art. 188 der Gemeentewet opgedragen. Ook werd de meening geuit, dat het in verband met het betrekkelijk gering aantal beslist schadelyke films niet noodig zou zyn iedere film te keuren doch voldoende de bioscoophouders aansprakelyk te stellen voor de vertoo ningen, die zy in geval van twijfel vooraf aan het oordeel der Commissie konden onderwerpen.

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarverslagen gemeente Den Haag | 1920 | | pagina 876