5
27
VEKSLAG VAN HET RIJKSHYPOTHEKEN-FONDS.
nisgeving nadere bepalingen betreffende het maximum der
leeningen, de regeling der schatting en de minimum-aflos-
sing. Bepaald werd o. m., dat de hypotheken zouden wor
den gevestigd na voltooiing der woningen. Als maximum
werd gesteld 90 van het verschil tusschen de door drie
deskundigen te schatten stichtingskosten en de verleende
premie. Bij bouw op grond, die den stichter der woningen
in eigendom behoorde, werd de waarde van den grond mede
in aanmerking genomen. Bij eersten verkoop konden Bur
gemeester en Wethouders toestaan, dat de hypotheek voor
90 op den kooper overging; bij wederverkoop zou deze
bepaling dus niet gelden. Ten aanzien van de benoeming
der deskundigen werd bepaald, dat Rijk, Gemeente en be
langhebbende voor elke schatting ieder een van de drie
deskundigen zouden aanwijzen. De minimum-aflossing werd
gesteld op 'Is ’sjaars gedurende de eerste vijf jaren en
1 ’sjaars gedurende de volgende jaren. In de hypotheek-
akte zouden moeten worden opgenomen de verplichtingen,
welke de geldnemer bij het aanvaarden van de premie op
zich moest nemen, te weten: gedurende 15 jaren na de vol
tooiing van eene woning deze te zullen bewonen of ter be
woning doen bezigen, bij verhuur zich te zullen onthouden
van het heffen van sleutelgeld of andere niet oorbare prak
tijken, bij verkoop in het koopcontract te zullen doen vast
leggen, dat evengenoemde verplichtingen op den kooper en
diens opvolgers zouden overgaan. Bovendien moest de geld
nemer zich verplichten tijdens den duur der leening zonder
goedkeuring van Burgemeester en Wethouders geen hoo-
gere huur te zullen bedingen dan 15 boven de door hem
zelf bij de aanvrage om premie vastgestelde huursom. Van
eene weigering van Burgemeester en Wethouders om eene
aangevraagde huurprjjsverhooging goed te keuren werd
hem het recht toegekend van beroep op den Minister van
Arbeid. Aan gegadigden kon als voorschot op eene te ver
krijgen hypotheek bouwcrediet worden verleend. De Ge
meente mocht voor hare administratiekosten enz. den cre-
dietnemers eene rentemarge in rekening brengen van ten
hoogste 1/8
Zooals in bijlage n°. 1588 van 1920 den Gemeenteraad werd
medegedeeld, verwachtten Burgemeester en Wethouders,
dat de hierboven aangehaalde regeling ingang zou vinden
in de bouwwereld en derhalve alleszins geschikt was om
bij te dragen tot leniging van den woningnood. De rol,
welke erin aan de Gemeente was toebedeeld ten opzichte
van de hypotheken, achtten zij aannemelijk en zij meenden
dan ook, dat het op den weg van het Gemeentebestuur lag,
aan de uitvoering dezer regeling mede te werken.