9
4
VERSLAG DER WERKLOOSHEIDSVERZEKERING.
Bij rondschrijven van 5 December 1921 deed de Minister
van Arbeid aan de gemeentebesturen het voorstel, over
1922 voor een aantal noodlijdende werkloozenkassen ten
laste van het Rijk (s/a deel) en gemeente (Vs deel) te nemen
de bedragen, waarmede de totalen der uitkeeringen de
totalen der inkomsten (contribution der leden, vermeerderd
weekloon van f 20,werd gewaarborgd (het loon, dat bij
de werkverschaffing bij de plantsoenen betaald werd).
2. Eventueel verlies op de exploitatie in de periode van
de treilervisseherij, die tot einde Mei zou duren, zou den
reeders vergoed worden tot een bedrag van ten hoogste
f 2.000,— per schip. Het bedrag van dit verlies zou worden
vastgesteld door een commissie van 3 leden, van wie één
door het Rijk, één door de Gemeente en één door de per
manente commissie uit de reederij te benoemen.
3. Van het totaal bedrag van den bijslag op de loonen
en de schadevergoeding aan de reeders zou het Rijk en
de Gemeente V» betalen.
Aangezien door middelmatige vangst de besomming ge
ring bleef, moest aan bijslag op de loonen f 40.357,88® betaald
worden, terwijl de aan de reeders te betalen schadevergoe
ding f 101.069,23 bedroeg. Van dit totaal van f 141.427,11®
kwam ‘Ai gedeelte of f 47.142,37 ten laste der gemeente.
Tegenover deze uitgaven stond het voordeel, dat aan een
400-tal vissehers in hun vak arbeid verschaft had kunnen
worden.
Het gebrek aan geschoolde arbeiders in de bouwvakken,
speciaal metselaars, zoomede het groot aantal werklooze
ongeschoolde arbeiders, in hoofdzaa.k opperlieden, hadden
er toe geleid, dat op 11 October 1920 van Gemeentewege
een cursus werd aangevangen om ongeschoolde arbeiders
op te leiden tot metselaars. Aanvankelijk bestaande uit 2
ploegen, elk van 3 personen, bedroeg het aantal in opleiding
zijnde personen op 1 Januari 1921: 27. Toen later de behoefte
aan metselaars verminderde, werd de cursus met ingang
van 25 Februari 1922 opgeheven.
Van de 64 personen, welke den cursus gevolgd hadden,
hebben er 3 het aangeleerde vak vaarwel gezegd, was op
1 April 1922 met zekerheid bekend, dat er 40 nog als met
selaar werkzaam waren, terwijl van de 21 overigen de
werkkring op dien datum niet bekend was.
De kosten van den cursus hebben bedragen over 1920
f 6.140,77, over 1921 f 23.818,61 en over 1922 f 2.112,76, totaal
f 32.072,14, waarvan de helft door het Rijk werd gedragen.