16 4 VERSLAG GEM. HAVENDIENST. zee Harinyvisscherij. Ook deze visseherij had, gedurende het afgeloopen jaar, voor bijna alle reederijen, welke haar hebben uitgeoefend, slechte resultaten. Reeds in het begin van het jaar was het duidelijk, dat er weinig belangstelling van de, zijde der reeders voor de haringvisscherij zou bestaan. Immers, door de lage haringprijzen van het vorige jaar waren door de Combi natie van reederijen enorme hoeveelheden haring overge nomen, welke nog steeds op afnemers lagen te wachten. Ook in Engeland deed zich hetzelfde verschijnsel voor, met dit verschil dat daar, gedurende het jaar 1920, evenals in het daaraan voorafgaande jaar, alle aangevoerde haring doQr de regeering was overgenomen. Er was dus overal een teveel van haring en het was te voorzien, dat deze enorme voorraden een depri meeren den invloed op de prijzen van het nieuwe product zouden uitoefenen. Onder deze omstandigheden was het verklaarbaar, dat de animo bij de diverse reederijen, om de haringvangst uit te oefenen, tot een minimum beperkt bleef. Van de Scheveningsche vloot, groot 242 loggers en 7 stoomschepen, oefenden slechts 161 loggers en 1 stoomschip Om deze werkloosheid zooveel mogelijk te bestrijden, en tegelijkertijd den zeelieden aan een hun vertrouwd werk te helpen door de trawlvisscherij met steun op een grooter schaal dan te verwachten was te doen hervatten, was naar schatting een bedrag van f 360.000,noodig. In zijne, vergadering van den 17en Januari 1921 besloot de Gemeenteraad, op voorstel van Burgemeester en Wet houders, een bedrag van ten hoogste f 120.000,— beschik baar te stellen, zijnde een derde deel van het vermoedelijk benoodigde bedrag, op voorwaarde, dat het Rijk de overige tweederden voor zijne rekening zou nemen. Hierdoor werd aan de werklooze zeelieden een loon van f 20,— per week gegarandeerd, welk loon de reglementaire uitkeering bij werkloosheid met f 2,overtrof, en werd aan de reeders tegemoetkoming verzekerd door Rijk en Gemeente bedrag van ten hoogste f 2.000, eene gezamenlijk tot een per schip. Wel gingen, na het vallen van dit besluit, nog eenige schepen naar zee om onder die voorwaarden de trawl visscherij uit te oefenen, doch het meerendeel hield zich afzijdig en bleef in de haven liggen. Niettegenstaande deze steun, zijn de resultaten van de trawlvisscherij bedroevend geweest en kan men veilig aan nemen, dat alle schepen, behoudens eene hoogst enkele uitzondering, met verlies hebben gevaren.

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarverslagen gemeente Den Haag | 1921 | | pagina 500